Algemeen bestuur, waar een hoofd-commies wellicht afdeelingschef is, onder wien verschillende ambtenaren werkzaam zijn, terwijl de commies op zijn beurt ook als bureauchef of onderafdeelingschef kan optreden; in zooverre kan men dan spreken van een hoogeren werkkring. Bij het Rijksarchief wezen echter bekleeden zij, die in den boven omschreven zin een hoogeren werkkring hebben, niet altijd een hoogeren rang. Dit alles komt er dus op neer, dat bij het Rijksarchiefwezen de bevordering zal moeten worden beschouwd als een middel om aan de ambtenaren betere inkomsten en een hoogeren titel te verschaffen, en niet als doel om hun een hoogeren werkkring te geven. In een enkel opzicht zal de nieuwe regeling een eind aan een minder gewenschten toestand maken. De klerken of eenvoudige schrijvers zullen ten slotte niet meer bevorderd behoeven te worden tot adjunct-commies, alleen ter wille van tractementsverhooging. Natuurlijk blijft de kans op bevordering voor hen bestaan. Overigens is met hun belangen rekening gehouden doordat, zooals bij de beantwoording van de eerste vraag reeds is gezegd, de salarisverbetering voor hen van meer beteekenis is dan voor de overige ambtenaren. Men kan echter ook den rang van klerk beschouwen als die, waarmee de niet-wetenschappelijke archief ambtenaar zijn ambtelijke loopbaan aanvangt. Indien volgens de bestaande regeling zulk een ambtenaar bevorderd werd telkens één jaar nadat hij het hoogste salaris in zijn rang bereikt had, dan zou hij na 27 jaar zijn hoogste salaris als hoofd-commies hebben kunnen bereiken, of na 32 jaar dienst in de gunstigste omstandigheden voor pensioensberekening verkeeren. Nu kan volgens de nieuwe regeling een bevordering plaats hebben öf één jaar nadat het hoogste salaris in den rang bereikt is, of één jaar nadat het salaris, in den vorigen rang bereikt, gelijk is gekomen met het aanvangssalaris van den hoogeren rang. In het eerste geval heeft de bevordering het ongunstigst, in het laatste het gunstigst verloop. In het ongunstigst geval heeft een ambtenaar, die als klerk aanvangt, zijn hoogste salaris als hoofdcommies bereikt na 41 jaar, die als adjunct-commies aanvangt na 27 jaar (vroeger 18 jaar), die als commies aanvangt na 19 jaar (vroeger 9 jaar). In het gunstigst geval kan een als klerk aanvangende, zijn hoogste salaris als hoofd-commies bereiken na 30 jaar, een als adjunct-commies aanvangende na 23 jaar, een als commies aanvangende na 18 jaar. Over het algemeen is de diensttijd voor het bereiken van het hoogste salaris dus vrij wat langer, en het is opmerkelijk dat die verlenging betrekkelijkerwijze toeneemt naarmate men in een hoogeren rang aanvangt. Men vergete echter niet, dat het hoogst bereikbare salaris vroeger f 2700 was en thans 3800 zal worden, een vermeerdering dus van iets meer dan 40 °/0. Indien volgens de nieuwe regeling een ambtenaar in aanmerking zou kunnen komen voor bevordering, dan moet deze overwogen worden om voor hem het gunstigst te zijn, indien hij klerk is in het jaar vóórdat hij 7 jaar dienst als zoodanig heeft, indien hij adjunct-commies is in een van de jaren vóórdat hij 5 a 8 jaar1), indien hij commies is in een van de jaren vóórdat hij 8 of 9 jaar dienst in zijn rang heeft. 3°. In hoeverre heeft de indeeling der gemeenten in klassen bijzon dere gevolgen voor de archiefambtenaren? 's-Gravenhage behoort tot de le klasse, Arnhem, Haarlem, Utrecht, Zwolle en Groningen behooren tot de 2e klasse, 's-Hertogenbosch, Middel burg, Leeuwarden, Assen en Maastricht tot de 3e klasse. De salarissen van ambtenaren in een gemeente der 2e klasse bedragen 95 °/0, die van hen in een gemeente der 3e klasse 90 °/0 van de salarissen, die door gelijksoortige ambtenaren in de gemeenten der le klasse worden genoten. In het algemeen kan men dit verschil in verband met de levensomstandig heden in de verschillende gemeenten billijken. De vraag is echter, of in verband met de berekening van den pensioensgrondslag niet het gevaar dreigt, dat de oudere ambtenaren, de meest geschikte en meest bekwame dus, aan wier behoud aan eenzelfde archief men dan ook de meeste waarde moet toekennen, ten slotte niet zullen trachten in een gemeente van een hoogere klasse geplaatst te worden. Op den ongunstigen invloed, dien de klasseverdeeling op de salarissen der commiezen uitoefent, is reeds gewezen bij de behandeling der eerste vraag. Er is nog een andere onbillijkheid. Men moge de Rijks archivarissen in de provinciën, wat hun eigenlijke archiefwerkzaamheden betreft, gelijk stellen met de archivarissen aan het Algemeen Rijksarchief, vergeten mag men niet, dat aan de eersten ook het administratief beheer van het archief is opgedragen. 4U. In welke verhouding staan de salarissen der wetenschappelijke archiefambtenaren volgens de nieuwe regeling tot die van andere ambtenaren, die, om aangesteld te kunnen worden, een academischen graad moeten bezitten? Deze vraag is vooral van belang daarom, omdat van een al of niet gunstige beantwoording zal afhangen, of het Rijksarchiefwezen in het vervolg steeds zal kunnen rekenen op een voldoenden toevloed en een behoud van geschikte en bekwame krachten, te meer waar aanstonds nog bijzondere eischen zullen worden gesteld. Biedt een loopbaan bij het Rijksarchief wezen voldoende vooruitzichten om hen, op wier aanwerving en behoud prijs moet worden gesteld, aan te lokken en duurzaam te binden? Het is natuurlijk niet de bedoeling, het bekleeden van een ambt bij het archief wezen zoo aanlokkelijk te maken, dat men ter wille van de hooge salarissen Het verschil is een gevolg van de omstandigheid, dat voor den een vroeger, voor den ander later de tijd van de tweejaarlijksche verhoogingen in de plaats komt voor dien van de éénjaarlijksche. 208 209

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1917 | | pagina 14