204
Eindverslag der Commissie van rapporteurs uit de
Eerste Kamer over het ontwerp van wet tot
regeling van het Archiefwezen.
Het afdeelingsonderzoek van dit onderwerp van wet heeft de navol
gende uitkomsten gehad.
Algemeen kon men het goedkeuren, dat maatregelen worden genomen
ter voorkoming van het verloren gaan van waardevolle archieven. Intus-
schen wenschte men er op te wijzen, dat tevens diende gewaakt te worden
tegen het opkoopen van onbelangrijke stukken, waardoor nuttige archief
ruimte noodeloos zou worden jn beslag genomen.
Eenige leden vroegen zich af, of het in kleine gemeenten mogelijk
zou zijn aan de voorschriften van het wetsontwerp te voldoen. Zullen
die archieven overal geschift moeten worden?
In verband met art. 2 rees de vraag, of de krachtens overeenkomst
opgenomen archiefstukken ook kunnen worden teruggenomendeze toch
zijn onderworpen aan dezelfde bepalingen als de door het bevoegde open
baar gezag in de archieven geplaatste. Van die bepalingen, vast te stellen
bij algemeenen maatregel van bestuur, kan, krachtens het 3de lid van
artikel 1, worden afgeweken voor de beheerders der archieven, dus^ook
voor die van het Rijksarchief. Maar zullen die bepalingen ook gelden
voor een particulier archief, zoödat de Rijksarchivaris weigeren kan iemand
toe te laten, die door den eigenaar is gezonden om diens in bewaring
gegeven archief te raadplegen? Die vraag is gemotiveerd, aangezien zulk
een geval is voorgekomen, waarbij de Rijksarchivaris zich beriep op zijn
plicht om te waken tegen beschadiging. Maar, zoo meende men, de ver
antwoordelijkheid voor de goede bewaring kan toch niet te niet doen het
recht van den eigenaar om een persoon aan te wijzen, voor wiens hande
lingen ten opzichte der archiefstukken de eigenaar dan de verantwoorde
lijkheid heeft.
Ook achtte men het noodig, dat de volgens deze wet vast te stellen
Maatregelen van bestuur volledig worden openbaar gemaakt, wat vroeger
ten onrechte achterwege werd gelaten.
Vastgesteld den lOden Juni 1918.
205
Nota naar aanleiding van het Eindverslag der Commissie
van rapporteurs uit de Eerste Kamer over het ontwerp
van wet tot regeling van het Archiefwezen.
Tegen het ophoopen van onbelangrijke stukken wordt reeds thans
gewaakt. Er zijn n.l. lijsten vastgesteld van stukken in provinciale en
gemeente-archieven, welke vernietigd kunnen worden. Bij het vaststellen
van den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld in art. 5 van het
wetsontwerp, zal de gelegenheid worden geboden, na te gaan, in hoeverre
die lijsten voor uitbreiding vatbaar zijn.
Het komt den ondergeteekende voor, dat de voorschriften van het
wetsontwerp ook voor kleine gemeenten geenszins te bezwarend zullen
zijn. Is geen genoegzame ruimte tot berging van archieven aanwezig, dan
schijnt het geen overdreven eisch, dat in dat tekort aan ruimte worde
voorzien. Zoo mogelijk dient tot ordening, en dus schifting, der archieven
worden overgegaanmaar in ieder geval moet voor behoorlijke berging
worden zorg gedragen.
De beantwoording van de vraag, of de krachtens overeenkomst opge
nomen archiefstukken ook kunnen worden teruggenomen, hangt af van den
inhoud van die overeenkomst. In het algemeen gesproken ligt het niet
voor de hand, dat een beheerder van de hem krachtens het 3de lid van
art. 1 te geven bevoegdheid anders dan in zeer buitengewone gevallen
gebruik zal maken, om toegang te weigeren aan iemand, die door den eige
naar van een in bewaring gegeven archief gezonden is om dat archief
te raadplegen. Het is den ondergeteekende niet bekend, dat zich een
zoodanig geval reeds heeft voorgedaan. Weliswaar rust op den beheerder
in het bijzonder ten aanzien van dergelijke archieven de plicht, ze in
denzelfden toestand te bewaren, als waarin ze van den eigenaar werden
ontvangenmaar het zou te ver gaan, raadpleging vanwege den eigenaar
te weigeren, wanneer deze de verantwoordelijkheid voor de gevolgen op
zich neemt. In ieder geval blijft beroep op het boven den beheerder
gestelde gezag open.
De volgens deze wet vast te stellen algemeene maatregelen van bestuur
zullen volgens de bestaande bepalingen volledig worden openbaar gemaakt.
Het is den ondergeteekende niet bekend, dat zulks vroeger achterwege
zou zijn gelaten, en waarschijnlijk is het niet, omdat het in strijd zou zijn
geweest met de wet.
De Minister van Staat,
Minister van Binnenlandsche Zaken
VAN LAMSWEERDE.
VAN DER HOEVEN.
DE WAAL MALEFIJT.
BINNERTS.
STORK.
CORT VAN DER LINDEN,