100
uitwerking er van kan veilig aan eene regeling bij Algemeenen maatregel
van bestuur worden overgelaten, te meer daar de waarborgen van geschikt
heid, hier bedoeld, misschien niet dezelfde zullen kunnen zijn bij alle
meer of minder belangrijke archieven.
Artikel 4. Het is wenschelijk deze bepaling in de wet op te nemen,
daar aan den archivaris nergens uitdrukkelijk eene dergelijke bevoegdheid
is toegekend. Wel heeft de Hooge Raad in zijne arresten van 29 Januari
1906 (W. 8333) en 27 April 1906 (W. 8371) den gemeentesecretaris
bevoegd geacht tot het geven van afschriften uit het gemeentëarchief, zich
daarbij, behalve op art. 103 der Gemeentewet, in het eerste geval beroe
pende op art. 833 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en
uit het daar bepaalde afleidende, dat hij, die de papieren in bewaring
heeft, in bepaalde gevallen verplicht en dus in het algemeen bevoegd is
er afschrift van te geven, en het is niet onmogelijk, dat volgens den
zelfden gedachtengang ons hoogste rechtscollege de bevoegdheid tot het
geven van afschriften ook voor den archivaris zou erkennen, al ontbreekt
in dat geval een voorschrift, overeenkomende met art. 103 der Gemeente
wet. Niettemin schijnt het voorzichtiger de bevoegdheid van den archivaris,
van welke immers in het geval van art. 1926, 2°. B. W. de waarde der
door hem gegeven afschriften afhankelijk is, uitdrukkelijk in de wet uit te
spreken.
Door de tweede alinea wordt bovendien de bevoegdheid van enkele
archiefbeheerders beperkt. De verantwoordelijkheid wordt daardoor gelegd,
waar zij behoort te zijn.
Titel II.
Van de Rijks- en de Provinciale archieven.
Deze titel handelt over de Rijks- en de Provinciale archieven.
Onder de laatste worden hier alleen verstaan de archieven van het
tegenwoordige, d. w. z. sinds 1813 fungeerende provinciaal bestuur, en de
archieven der onder het provinciaal bestuur ressorteerende autoriteiten,
voor zooverre zij onder die besturen berusten de overige archieven van
het provinciaal bestuur worden als Rijksarchieven aangemerkt. Dit is niet
louter eene bepaling, uit praktische overwegingen geboren, maar eene
bepaling, die ook een theoretischen grondslag heeft. Het is toch zeker, dat
de bevoegdheden der voormalige gewestelijke besturen voor een zeer
groot deel op het Rijksbestuur zijn overgegaan, zoodat de beschouwing
van de archieven dier besturen als Rijksarchieven op dien grond vast
staat. Ook is in dien zin steeds gewerkt en is de toestand thans feitelijk
zoo, als hij in de artikelen van dezen titel staat omschreven. Wat de
archieven der tegenwoordige provinciale besturen betreft, de betrekking
101
dier besturen tot het tegenwoordige Rijksbestuur is ook van dien aard,
dat in het feit, dat zij op gezette tijden hun archieven aan het Rijk over
dragen, niets vreemds kan worden gezien.
Artikel 6. Door deze bepalingen wordt de opheffing van een der
thans bestaande Rijksarchiefbewaarplaatsen uitgesloten.
3e alinea. De mogelijkheid dezer aanwijzing wordt bij dit artikel
vastgesteldniet meer. Immers ondenkbaar is het niet, dat het Algemeen
Rijksarchief op den duur gebrek krijgt aan ruimte. Dan zou afzonderlijke
plaatsing der archieven van Zuidholland als van zelve overweging verdienen.
Artikel 7. Worden gemeentearchieven, hetzij dan geheel of gedeel
telijk, door het Rijk overgenomen, dan zal het misschien gewenscht zijn,
die niet alle in de hoofdplaats der provincie bijeen te brengen, maar over
andere, gemakkelijker bereikbare bewaarplaatsen te verdeelen. Vandaar
dit artikel, dat alleen de bevoegdheid schept tot het stichten van
dergelijke bewaarplaatsen, maar de verplichting daartoe niet vaststelt.
Artikelen 810. Er zij hier er aan herinnerd, dat alle elf Rijksbe
waarplaatsen dienen tot bewaring der Rijksarchieven, maar de Rijksbewaar
plaats te 's-Gravenhage alleen is bestemd tot bewaring der archieven van
die autoriteiten, wier gezag zich over het geheele Rijk heeft uitgestrekt,
zooals de Generaliteitscolleges, de centrale besturen der Bataafsche Repu
bliek en van het Koninkrijk Holland, het gouvernement-generaal van den
hertog van Plaisance, de thans nog bestaande Departementen van Alge
meen bestuur, de Staten-Generaal, de Raad van State, de Algemeene
Rekenkamer enz. De archieven der plaatselijke autoriteiten daarentegen
onverschillig of zij onder het Rijks- of het provinciaal bestuur ressor
teerden of ressorteeren of zelfstandig waren of zijn, behooren te worden
geborgen in de bewaarplaats in de hoofdplaats der provincie, waarbinnen
zij hare functies hebben uitgeoefend of nog uitoefenen, waarbij de Alge
meene bewaarplaats te 's-Gravenhage tevens als bewaarplaats voor Zuid
holland dienst kan doen. Intusschen is het gewenscht noch de uitwerking
van dit beginsel, noch de uitzonderingen, die het moet lijden, in de wet op
te nemen. Daarom is de regeling dezer materie bij Algemeenen maat
regel van bestuur in artikel 10 voorgeschreven.
Artikel 11. Het scheen ongewenscht in de wet zelve de grenzen te
trekken tusschen die gedeelten van de archieven der betrokken collegiën
of ambtenaren, die naar de bewaarplaatsen moeten worden overgebracht,
en die, welke onder die colleges of ambtenaren zeiven blijven berusten.