172 een hof, dat het oudere ambulante Konininklijke Kamergerecht vervangen zou. Het archief van dit laatste hof ging over naar de nieuwe instelling. In 1505 werd het Rijkskamergerecht naar Spiers verlegd. Sedert 1679 verzocht het herhaaldelijk om een andere standplaats wegens de voort durende bedreiging door de troepen van Lodewijk XIV. Voorloopig werden het oud-archief en de geconsigneerde penningen naar Frankfort overgebracht, terwijl met allerlei steden onderhandeld werd over de nieuwe vestiging van het hof. Nergens wilde men dit echter opnemen, daar de steden vreesden voor inbreuken op hun gerechtelijke vrijheden, belasting systemen en godsdienstige verhoudingen. Daar viel in September 1681 onverwachts Straatsburg den Franschen in handen, waardoor de zaak plotse ling zeer urgent werd. Toch duurde het nog tot 14 November, voordat de keizerlijke order afkwam om de stukken, die het best gemist konden worden, en de geconsigneerde gelden naar Frankfort over te brengen. In dit en het volgende jaar hadden twee omvangrijke zendingen plaats, doch al het andere, en dat was veel, bleef te Spiers achter. Voor den dienst bracht dit de grootste bezwaren medemaar ondanks de talrijke klachten was de toestand nog onveranderd, toen de Franschen in October 1688 die stad innamen. Zij legden beslag op het archief en brachten het naar Straatsburg over. Eerst bij het vredestractaat van Rijswijk in 1697 werd bepaald, dat de stukken zouden worden uitgeleverd. Te Wetzlar, dat sinds 1693 de zetel was van het Rijkskamergerecht, was geen geschikte bergruimte en daarom besloot men de stukken naar Frankfort te brengen om ze met de rest van het archief te vereenigen. Deze stad weigerde echter haar medewerking en voorloopig werden de pakken nu onder gebracht in de gewelven van het slot St. Johannesburg te Aschaffenburg. Een bruikbare inventaris was natuurlijk na al deze wederwaardigheden niet aanwezig en de „Leser" (archivarissen) van het Gerecht namen on middellijk het ordenings- en beschrijvingswerk ter hand, om zoo spoedig mogelijk aan de bezwaren, die de toestand medebracht, althans eenigszins tegemoet te komen. In den loop der jaren werden herhaaldelijk kleine gedeelten van het archief naar Wetzlar overgebracht en in 1751 kwam zelfs alles, wat er te Frankfort van bewaard werd, in de bewaarplaats te Wetzlar, .doch eerst na den val van het Rijk, die ook den ondergang van het Gerecht medebracht, werden alle archiefstukken te Wetzlar ver- eenigd. Na vele jaren van de treurigste verwaarloozing werd daar in 1782 de eerste steen gelegd voor een gebouw, dat ten slotte wanneer is niet bekend het archief opnam. De Bondsvergadering stelde in 1821 een commissie in, om de dossiers volgens de verschillende bondsstaten te verdeden. Na 1840 werden de pro cessen teruggegeven. Te Wetzlar bleven de „onsplitsbare stukken", zooals de notulen, de vonnisboeken, de stukken over de onderhandelingen met 173 vorsten en generaals in oorlogstijd, de stukken betreffende den inwendigen dienst van het Gerecht, de processen tusschen souvereinen en die uit landen, welke niet meer tot het Duitsche rijk behoorden (van België waren 2880 processen afkomstig, van Nederland 103), en ten slottte alle stukken uit Pruisen zooals het vóór 1866 was samengesteld. Deze bestanddeelen vormen thans het Koninklijk (Pruisisch) staatsarchief te Wetzlar. A. Gümbel bespreekt de burgerboeken van Neurenberg. Tot'het jaar 1664 bestaan er twee parallel loopende serieën van deze boeken, de eene van papier, de andere van perkament. De stand van den nieuwen burger was op zichzelf niet beslissend voor de aanteekening der opneming als poorter in de eene of de andere serie. Voorloopig staat vast: 1°. dat een minimumvermogen voor de toelating vereischt was, 2°. dat de heffing voor de verwerving van het burgerrecht verband hield met de grootte van het ingebrachte vermogen en 3°. dat zeker sedert het laatste derde deel van de vijftiende eeuw tot 1664 de nieuwe burgers, die het hoogste be drag, n.l. 10 gulden, schuldig waren, uitsluitend in de perkamenten registers werden ingeschreven. Evenals elders wel voorkomt, bevindt zich de oudste poorterlijst in een handschrift, dat ook allerlei keuren (en andere zaken?) bevat, een zoogenaamd Wandelbuch". Het loopt over de jaren 1302—1315. In de latere lijsten is een lacune van 1332— 1449. Deutsche Geschichtsblatter. Monatsschrift für Erforschung Deutscher Vergangenheit auf landesgeschichtlicher Grundlage. 18. Band, 10/12. Heft, October/Dezember 1917. Friedrich Andreas Perthes A.-G. Gotha. Otto Tschirch schrijft over het stadsarchief van Brandenburg. Daar Brandenburg eertijds uit twee gemeenten'bestond, zijn in het archief twee gedeelten te onderscheiden uit den tijd vóór de vereeniging (1715), afkomstig resp. van de oude en van de nieuwe stad. Alle stukken vanaf 1715 zijn in één afdeeling vereenigd. Op de afdeeling der akten en kaarten is de scheiding echter niet toegepast. Aan het archief van de oude stad is in vroeger tijden merkwaardig veel meer zorg besteed dan aan dat der nieuwe stad, met name door den stadsschrijver en Iateren burgemeester Simon Rater, die omstreeks 1558 alle oorkonden van de oude stad heeft geordend en volledig afgeschreven in een nog bewaard register. Het goede voorbeeld heeft nog lang nagewerkt, zoodat de stedelijke registers en rekeningen der oude stad tot in den Dertigjarigen oorlog goed in orde zijn gehouden en ook nog aanwezig zijn, terwijl het archief der nieuwe stad door verwaarloozing bijna geheel verloren is gegaan. Sello heeft in 1889 het archief in de drie afdeelingen der oorkonden, codices en acten gesplitst en in 1898 werd een wetenschappelijke archivaris aan gesteld, die echter, naar het schijnt, tot dusverre geen aanleiding heeft gevonden het archief volgens nieuwere beginselen in te deelen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1917 | | pagina 42