138
meesters, waarin de ontvangsten wegens het overluiden van dooden en
het openen en den verkoop van graven werden verantwoord.
Over alle onder den koster berustende registers beschikte de Magistraat
zooals zij goeddacht. Toen in 1750 de koster Johannes Deutelius uit
zijn ambt was ontzet en hij op verlangen van de Magistraat „de boeken
tot zijne bedieninge behorende, als van aanteekeningen van gedoopte
kinderen en huwelijksproclamatiën, op den raadhuize" had gebracht, en de
Magistraat ze den 8en Augustus 1750 weder aan den nieuwen koster
Hendrik de Boer tegen een ter secretarie gedeponeerd ontvangstbewijs
had ter hand gesteld, geschiedde dit zonder verzet van den ontslagen
koster en den Kerkeraad. Voorwaar eene zeldzame gebeurtenis te Steenwijk
in het midden van de 18e eeuw, toen de door den Prins-Erfstadhouder
ontslagen regenten en hun aanhang geen gelegenheid lieten voorbijgaan
om het nieuwe bestuur tegen te werken, i. h. b. door de afgifte van onder
hunne berusting zijnde archiefstukken te weigeren.
Voorts vestig ik de aandacht op de provinciale reglementen van
8 April 1791 en 19 Mei 1795, omdat zij in Overijsel het aanleggen van
nieuwe registers tengevolge hadden.
Den 8en April 1791 bepaalden Ridderschap en Steden: 1°. dat de
predikanten de in de kerken aanwezige registers, losse papieren en aan
teekeningen van lidmaten, gedoopten en getrouwden zouden laten repareeren
en inbinden; 2°. dat de predikanten van alle gezindten en de pastoors der
Rooinsche gemeenten in Januari van elk jaar aan de respectieve Drosten
lijsten van de in hunne gemeenten in het voorafgaande jaar gedoopten en
getrouwden moesten zenden; 3°. dat met ingang van 1 Juli 1791 de
predikanten op kosten van de gemeenten afzonderlijke registers van nieuwe
lidmaten, van doopelingen en van getrouwden zouden aanleggen en dat
de kosters van die registers contrarollen moesten houden; 4°. dat de
Inspectoren Classis zich bij de jaarlijksche kerkvisitatiën moesten over
tuigen, dat de inschrijvingen in de registers der predikanten en in de
contrarollen der kosters overeenstemden met de doopbriefjes door de
ouders der doopelingen en met de opgaven der bruiden en bruidegommen,
omtrent namen, woonplaatsen, enz. aan den koster ter hand gesteld. De
verdere bepalingen dezer resolutie betreffen in hoofdzaak het bijhouden
der registers bij vacatures van predikanten en kosters en het geven van
extracten aan de 'belanghebbenden, waartoe allëén de predikanten bevoegd
waren.
Den 19en Mei 1795 echter publiceerden de Provinciale Volksrepresen
tanten van Overijsel nieuwe voorschriften op het proclameeren en solem-
niseeren van huwelijken. De Magistraten in de steden en de Schouten en
Richters ten platten lande moesten de personen, die zich te dien einde
bij hen vervoegden, in ondertrouw opnemen en de namen, geboorte- en
139
woonplaatsen van bruidegom en bruid aanteekenen in een daartoe aan te
leggen protocol. Van de aanteekening moest aan de ondertrouwden een cer
tificaat worden uitgereikt, dat de aangeteekenden moesten bezorgen bij den
leeraar van den godsdienst, waartoe zij behoorden. Zoodra drie gerichtelijke
en kerkelijke proclamatiën van acht tot acht dagen ongestoord voortgang
hadden gehad, konden de geproclameerden hun huwelijk laten voltrekken
door het gericht of door den leeraar hunner godsdienstige gezindte in de
kerk, al naar zij verkozen, mits degenen, die niet in het gericht waar zij
waren ondertrouwd, maar in de kerk of elders trouwden, van de bevestiging
van het huwelijk binnen zes weken een certificaat inleverden aan dat
gericht, opdat er aanteekening van kon worden gedaan in het protocol
van ondertrouw. De bepalingen van 8 April 1791, voor zoover zij het
aanleggen van trouwboeken betroffen, werden ingetrokken en de predi
kanten der Gereformeerde kerken gelast „de trouwboeken onder
hun berustende in een goede orde over te leveren aan de
gerichten van hunne respectieve plaatsen". Niettemin zijn
in Overijsel in kerken en pastorieën nog trouwboeken aanwezig, waar
onder er zijn die in Juli 1791 werden aangelegd.
Na de publicatie van 19 Mei 1795 zette de koster te Steenwijk
de inschrijvingen in zijn trouwboeken voort en de Municipaliteit aldaar
schafte zich een nieuw protocol aan, waarin zij de door haar in ondertrouw
opgenomen personen registreerde. De Municipaliteit van Zwolle koos
uit haar midden commissarissen tot de huwelijkszaken en regelde 17 Juli
1795 het ingaan en bevestigen der huwelijken door nieuwe, met het
provinciaal reglement overeenstemmende bepalingen, die het aanleggen
van nieuwe protocollen door de commissarissen tengevolge hadden. Van
deze protocollen berusten ter secretarie van Zwolle originelen en copieën,
loopende van 1 Augustus 179525 Augustus 1809. Een aansluitend deel,
geciteerd als „contra trouwboek", dat aanvangt 25 September 1809, bevindt
zich nog in het archief van den Kerkeraad. Waarschijnlijk zijn dus de
originelen afkomstig van de commissarissen tot de huwelijkszaken en de
copieën exemplaren, die de koster gebruikte voor de kerkelijke proclamatiën.
Uit het bovenstaande overzicht blijkt dus: 1°. dat zich van de be
sproken Zwolsche doop- en trouwboeken nog eenige deelen in
het archief van den Kerkeraad der Hervormde gemeente bevinden, maar
dat het eigendomsrecht van dit college er op niet vast staat. Er vóór
pleit, dat Schepenen en Raden in 1700 op kosten van de stad afschriften
van de oudste deelen lieten vervaardigen; er tegen, dat zij in 1773 den
koster opdroegen de in de kerk voorhanden deelen naar het raadhuis over
te brengen, de loopende deelen, die onder zijne berusting moesten blijven,
te vervolgen en den secretaris in de gelegenheid te stellen ze in een ook
voor de andere gezindten gebruikt memoriaal of protocol over te schrijven;