136
afschriften van de registers konden bekomen. Hoe dit zij, vast staat in
elk geval, dat het eigendomsrecht van de kerkelijke gemeenten op die
registers, althans in de steden en dorpen, waar zij door of op gezag van
kerkelijke autoriteiten waren aangelegd en bijgehouden, ook in Overijsel
werd beperkt, maar dat het niet door eene wet werd opgeheven. Ik zei
opzettelijk: waar zij door of op gezag van kerkelijke autoriteiten waren
aangelegd, want in Overijsel en wellicht ook wel in andere provinciën
was dit niet overal het geval. Als voorbeeld wijs ik op Zwolle en
Steenwijk.
Tot het jaar 1700 bestonden er te Zwolle uitsluitend kerkelijke
doopboeken. Den 5en Maart van dat jaar besloten Schepenen en Raden
echter op kosten van de stad een nieuw register aan te leggen, waarin
uit de bestaande bijzondere „liggers" de namen van de doopelingen zouden
worden geregistreerd. Jammer genoeg kwam van dit voornemen weinig
terecht. Slechts van de deelen van 1619—1637 en van 1637—1648
bestaan door de predikanten gewaarmerkte copieënmaar daarna staakte
de copiïst zijn arbeid. Een ander deel, dat thans nog in de consistorie
kamer van de Groote- of St.-Michielskerk berust en dat loopt van 1583—
1602, schijnt aan zijn aandacht te zijn ontsnapt en het bleef onbekend,
totdat wijlen de archivaris Mr. L. van Hasselt het één of twee jaren vóór
mijn vertrek uit Zwolle (1898) in het kerkelijk archief ontdekte. Latere
resolutiën van Schepenen en Raden betreffende geboorteregisters zijn van
3 September 1727 en, betreffende doop- en trouwboeken, van (11 Novem
ber) 1773. Bij de resolutie van 1727 gelastten zij de Luthersche, Menno-
nitische, Roomsche en Joodsche burgers en ingezetenen om binnen zes
dagen na de geboorte hunner kinderen daarvan aangifte ter secretarie te
doen en bij de resolutie van 1773 reglementeerden zij de wijze, waarop
met ingang van 1 Januari 1774 de doopelingen en de getrouwden zouden
worden te boek gesteld. De doopboeken (en de trouwboeken) in de
Gereformeerde Kerk, die ingevolge de resolutie van 5 Maart 1700 van
1648 af (lees tot 1648) waren gecopiëerd, zouden worden gecontinueerd
„tot op dezen tijd De loopende deelen lieten Schepenen en Raden
onder berusting van den koster van de Groote Kerk, maar de oudere
deelen moest hij naar de secretarie brengen, waar ze in eene „bijzondere
kasse werden geborgen. De Mennonieten en de Joden moesten geboorte
registers aanleggen. Zij, de kosters van de Gereformeerde en Fransche
kerken, zoomede de Roomschen en Luthe,rschen, brachten hunne respectieve
geboorte- en doopregisters, en de koster van de Groote- of St.-Michiels-
kerk bovendien zijn trouwboek, op de in het reglement aangewezen Dins
dagen ter secretarie, waar de dienstdoende secretaris de hem overhandigde
registers overschreef in algemeene memorialen of protocollen van geboorte,
doop en trouw. Vervolgens ontvingen de bewaarders de gedoubleerde
137
loopende deelen terug. Deze reglementen verklaarden Schepenen en Raden
3 Juli 1775 ook toepasselijk op de kerkelijke gemeenten onder het schout
ambt van Zwolle, met name op Windesheim en Mastenbroek.
De oudste twee der ter secretarie aanwezige registers van de in de
Gereformeerde kerken voltrokken huwelijken loopen van 1581 1643.
Het zijn afschriften. Het jaar, waarmede zij eindigen, komt dat van de
gecopiëerde doopboeken nabij, waardoor er grond bestaat voor het ver
moeden, dat hun aanwezigheid eveneens te danken is aan het besluit van
5 Maart 1700. De oorspronkelijke deelen, waaraan de jaren 1623—1632
ontbreken, berusten nog in het archief van den Kerkeraad.
De Zwolsche dood- of begrafenisboeken loopen van 1701 1811. Men
zou ze ook kunnen noemen lijsten van de voor het begraven en overluiden
der dooden ontvangen kerkengerechtigheid en grafrechten, welke de koster
van de Groote kerk jaarlijks aan de kerkmeesters en de opzichter van de
begraafplaats bij het Buitengasthuis aan het bestuur van deze stichting
moesten afdragen. Den 7en December 1697 bepaalden Schepenen en
Raden, dat de koster van het Bergklooster en de opzichter van de begraaf
plaats aan het Buitengasthuis van alle dooden, die op een van beide
plaatsen begraven werden, aanteekening moesten houden en dat de wagen-
meester de voerlieden zou aanzeggen, dat zij geen lijken naar elders
mochten vervoeren, zonder voorafgaande kennisgeving aan den koster
van de Groote kerk.
De in het raadhuis van Steenwijk berustende doopboeken zijn alle
afkomstig van den door de Magistraat aldaar aangestelden koster. Zij
werden op haren last door hem aangelegd en bijgehouden. Bij de aan
stelling van Johan Willemsz. tot schoolmeester-koster op 17 Februari 1598
droegen de Burgemeesters hem op: „succentor te wesen in die kercke
ende voorts die naeme van de gedoopte kynderen op te tekenen ende
daervan register tholde ende alles tdoene soe een getrou koster ende
schoelmeester betaeinpt" en tot de werkzaamheden van zijn den 21 April
1603 benoemden opvolger behoorde: „die naeme van de kynderen die in
die kercke worden gedoopt te registreren met hetghene nae older gebrueck
meerder daertoe staet".
Ook de trouw- en doodboeken voor zoover zij niet van het gericht
afkomstig zijn werden door den koster aangelegd en bijgehouden in
opdracht van' de Magistraat. Dit blijkt o. a. uit de opschriften op de eerste
bladen der „gebodeboeken" van 1766—1811 en van het oudste deel
(1689—1715) der doodboeken, waar men leest: „Op Petri 1689 hebben
de heeren (van de) Magistraat dezer stad mij (Cornelis Deutelius) laten
aanzeggen contrarolle te houden en aan te schrijven de dooden, die in de
kerk overluidet en begraven worden, welke sijn" etc. Deze contrarollen
gebruikte de Magistraat bij het afhooren der rekeningen van de kerk-