128
Oorlogsweeën voor het Archiefwezen.
Bezig zijnde met de indiceering der Jaarverslagen van 's Rijks
Oude Archieven, zag ik voor mijn oog geleidelijk het beeld zich
ontrollen van de „oorlogsweeën" voor het Archiefwezen gedurende de
jaren 1914 1916.
Staat mij toe dat beeld voor u te omlijnen.
Het was Oudejaarsdag; ik zat in mijne kamer in het Algemeen Rijks
archief, dicht bij het venster om het laatste licht van den stervenden dag
op te vangen. Nu en dan moest ik of ik wilde of niet een blik
slaan op het overgebleven kalenderblad, waar het jaar 1917 nog luttele
oogenblikken prijkte, en dat morgen zou gestorven zijn, gestorven als
zoovele zijner broeders, ten grave gedaald en vergeten.
Edoch, vergeten zullen we de laatste jaren niet licht, daarvoor zijn
zij te grimmig geweest! Buiten huilde de wind en zweepte de besneeuwde
takken der boomen, blies door de kieren van mijn venster, zoodat een
klagelijk geluid mijne kamer vervulde.
Elad ook het Archief reden tot klagen? mijmerde ik een wijle; had
ook het Archief „in hoofd en leden" te lijden gehad van de rampen des
oorlogs, de bewogenheid der laatste tijden?
Onwillekeurig gleed mijn oog langs de index-stapeltjes vóór mij; zij
bevatten een antwoord op mijne vraagzij hielden de geschiedenis in van
het Archief, zij wisten te verhalen van zijne „oorlogsweeën". En deze
waren vele en velerlei.
In zwarte lijnen teekende zich het schema daarvan voor mijn geest af.
En zachtkens mompelde ik voor mij heen
A. Schade geleden aan het inventarisatiewerk en wetenschappelijk
onderzoek.
B. Schade geleden aan de belangen der ambtenaren.
C. Schade geleden aan de stoffelijke welvaart der archiefgebouwen
met al hunne ap- en dependentiën.
D. Onkosten gemaakt tot het nemen van veiligheidsmaatregelen.
Doch ik wil dit schema niet bij wijze van inventaris voor u uitwerken;
een inventaris moet zooveel mogelijk volledig zijn, en helaas die der
oorlogsweeën zal wellicht in komenden tijd nog groote aanvulling behoeven
Liever deel ik u dus alles mede in een aaneengeschakeld verhaal.
Nadat men hier te lande gemobiliseerd had, werden reeds spoedig
archiefambtenaren tot den militairen dienst opgeroepen. Daarmede ving
nu reeds dadelijk de ellende aanik zie voor me hunne leege plaats aan
het bureau, het onvoltooid werk, zoo juist door hen in den steek gelaten,
wachtend op hunne terugkomst, die uitblijft, steeds uitblijft. Het werk
129
vlotte zoo goed, er was zulk een voortgang in, binnen afzienbaren tijd zou
het gereed zijn en ten dienste der wetenschap kunnen worden aangewend.
En nu? Plotseling eene stagnatie, welke niet voorzien en dus ook niet
zoo spoedig kon verholpen worden. Zoo bleef het werk liggen, maanden
lang, totdat eindelijk een plaatsvervanger gevonden werd, die zich ont
fermen ging
Ik denk hier in de eerste plaats aan de afwezigheid van den heer
A. Oltmans, amanuensis bij het Rijksarchief in Drentehij hield zich
bezig met den inventaris der archieven van ambtenaren en particulieren,
en de Rijksarchivaris aldaar zag de afwerking er van tegemoet, doch de
ambtenaar moest gaan en de arbeid bleef liggen.
Dan denk ik aan de lijdensgeschiedenis in Groningen. De klerk B.
Lonsain werd gemobiliseerd als le luitenant bij de Landweer; de Rijks
archivaris doet moeite vrijstelling voor hem te verkrijgen't blijft al vergeefsch,
totdat de Minister eindelijk goed vindt, toen aan dien toestand geen einde
kwam, twee tijdelijke werkkrachten in dienst te nemen. Zij kwamen, de
heer J. Flamelino en Mej. E. van der Ploeg, en togen met ijver aan het
werk. Doch helaas, hunne belangen riepen hen elders, zij vertrokken, een
opvolger werd niet gevonden en het werk wachtte
In Limburg was het de Landstorm, welke schrik aanjoeg!
Hier werd de heer Jos. van der Venne uit zijn werk gehaald en zoo
bleven onvoltooid de nog door hem te inventariseeren archieven der schepen
banken van de landen van Overmaas. Vergeefsch waren de pogingen,
vrijstelling voor hem te verwerven, terwijl eerst in 1916 October 1 zijne
plaats werd ingenomen door de benoeming (tot klerk) van den heer J.
Philippens, die zich aan het onvoltooid werk kon wijden, waarvan nog
slechts de inventarisatie van de Spaansche partage dier landen gereed was
gekomen.
Een moeilijke, drukke tijd is dat intermezzo voor den Rijksarchivaris
in Limburg geweest, aangezien hij wilde hij niet alle inventarisatie-
arbeid stil leggen zelf de geheele briefwisseling en het behulpzaam zijn
van hen, die het archief kwamen raadplegen, op zich moest nemen.
Even te voren had ook te Groningen reeds licht gedaagdde klerk
Lonsain ontving 1916 Augustus 16 eervol ontslag uit den militairen dienst
wegens herhaalde ongesteldheid.
Scheen hij dus niet voor militair in de wieg gelegd, dit kwam althans
het archiefwezen ten goede; immers, van verdere ongesteldheid meldt mijn
in wording zijnde index die strenge Klio van het Archiefwezen niet
onverdroten zette hij zijn werk voort en wel den arbeid, welke niemand
voor hem had kunnen waarnemen wegens de daarvoor geëischte eenheid
van werkwijze, n.l. den index op den inventaris en de regestenlijst van
de archieven der parochiekerken te Groningen.