124
Hiermee wil ik niet zeggen, dat het standpunt van het bestuur onjuist
zou zijn. De regelingen voor de openbaarheid, de inrichting en de ver
zorging van de oude archieven zijn zo grote voordelen, dat men misschien
wijs handelt, een nadeel op de koop toe te nemen, al meen ik dat men
moet blijven hopen op een amendering die in eens zal geven alles wat
voor een goede archiefverzorging als nodig te beschouwen is.
Mr. PETER VAN MEURS,
Rijksarchi var is
(Overgenomen uit het Weekblad De Nieuwe Amsterdammer16,
23 Februari, 2 Maart 1918.)
De concept-archiefwet en de gemeentebesturen.
In no. 164 vlg. van de Nieuwe Amsterdammer heeft Mr. Van Meurs
onder den titel „De voorgestelde archiefwet in verband met
de gemeente- en waterschapsarchieven" een artikel geschreven,
waarin hij het beginsel van het bij de Tweede Kamer aanhangige wets
ontwerp, dat de gemeenten en de waterschappen zeiven verplicht zijn te
zorgen voor hunne archieven, en dat de Staat alleen heeft in te grijpen,
als de plaatselijke autoriteiten aan hare verplichtingen niet voldoen, be
strijdt en daarvoor in de plaats wil stellen het beginsel, dat de Staat zich
de zorg voor de gemeente- en waterschapsarchieven heeft aan te trekken
en die taak alleen mag overlaten aan dte gemeenten en waterschappen,
die voldoende waarborgen voor eene goede verzorging hunner archieven
bieden. Dat laatste beginsel heeft de schrijver, naar hij beweert, niet
alleen zelf altijd voorgestaan; maar ook de andere archivarissen zijn in
hnn hart van hetzelfde gevoelen. Alleen om praktische redenen aan
vaarden zij voorloopig, op afbetaling als het ware, het zwakkere beginsel,
totdat er kans is eene meer ingrijpende regeling aangenomen te zien.
Deze voorstelling van zaken, die met (eenigszins bevreemdende) stellig
heid wordt voorgedragen, is onjuist, zooals blijkt, zoodra men de aan
halingen van den heer Van Meurs over hetgeen vroeger over hetzelfde
onderwerp verhandeld is, verificeert en aanvult met wat hij weglaat.
De heer Van Meurs vermeldt, dat op de vergadering der Vereeniging
van archivarissen in 1901 met algemeene stemmen is aangenomen de
door hem verdedigde stelling: „Het is wenschelijk, dat de oude rechter
lijke stukken hereenigd worden met de archieven, waaruit ze afkomstig
zijn, en dat de hereenigde verzamelingen worden geborgen op de plaatsen
van bewaring van die rechterlijke stukken." De heer Van Meurs verzuimt
echter mede te deelen, dat reeds ter vergadering gevreesd werd, dat bij
125
onveranderde aanneming der stelling de indruk gewekt zou kunnen worden,
alsof men de gemeente-archieven zonder meer wilde overbrengen na'ar de
Rijksarchief-depots. Om dit te voorkomen, werd daarom aan de stelling
een zinsnede toegevoegd, luidende „Die plaatsen kunnen zijn de Rijks
archieven, de gemeente-archieven, die daarvoor voldoende waarborg leveren,
of andere daartoe nieuw op te richten depots." Met die laatste soort
depots werden bedoeld depots, waarin verschillende gemeenten of water
schappen gezamenlijk hunne archieven deponeeren, zooals de concept
archiefwet die thans in art. 22 aangeeft. Eerst met deze aanvulling werd
het voorstel-VAN Meurs aangenomen
In de vergadering van 1902 besloot de vereeniging, op voorstel van
Mr. Van Meurs, om zich tot de Regeering te wenden met het verzoek
o.a. „om de Commissarissen der Koningin in de provinciën uit te noo-
digen, de tegenwoordige bezitters van oude archieven, waarvan de rechter
lijke stukken in een Rijksdepot berusten of behooren te berusten, te ver
zoeken, die archieven ook daar te deponeeren." Maar ook toen werd
aan het bestuur opgedragen, om, „hetzij door eene beperkende zinsnede,
hetzij in een begeleidend schrijven aan de Regeering te doen uitkomen,
dat het de bedoeling der vergadering niet was, dat de Regeering en de
Rijksarchivarissen moesten medewerken, om de archieven van die ge
meenten, die er zeiven voor zorgen konden, naar de Rijksdepots in de
provinciën over te brengen 2)."
Nogmaals verzuimt de heer Van Meurs de aandacht te vestigen op
hetgeen in de vergadering van 1904 voorgevallen is. Toen is aangenomen
een voorstel, waarbij de wenschelijkheid van verschillende wijzigingen in
de gemeentewet werd uitgesproken. O. a. werd toen gewenscht, dat
Burgemeester en Wethouders uitdrukkelijk met de zorg voor het gemeente
archief belast zouden blijven, terwijl in een volgend artikel bepaald zou
worden: „Bij gebleken voortdurende verwaarloozing dier zorg kan door
Ons worden bepaald, Gedeputeerde Staten gehoord, dat tot nadere be
schikking het archief geheel of gedeeltelijk ter bewaring naar een telkens
aan te wijzen Rijksarchiefdepot zal worden overgebracht". Dus volkomen
hetzelfde stelsel als dat, wat in de thans bij de Tweede Kamer aanhangige
archiefwet wordt gehuldigd. Opmerkelijk is het, dat dit voorstel werd
aangenomen, „zonder dat van eenig ingrijpend verschil in gevoelen ge
bleken was"; de heer Van Meurs had zich zelfs bijzonder verdienstelijk
gemaakt door de woorden „tot nadere beschikking", waardoor 's Rijks
ingrijpen eenigszins beperkt werd, in den tekst te doen opnemen 3).
Nederlandsch Archievenblad, 1901/2, blz. 5.
'-) Nederlandsch Archievenblad, 1902/3, blz. 6.
3) Nederlandsch Archievenblad, 1904/5, blz. 15 en 16.