.120 „voor het behoud wordt op verschillende plaatsen niets gedaan", „de be waarplaatsen zijn onvoldoende beveiligd tegen vocht en brandgevaar", „de beheerders ontbreken". Daarom, besluit de Regering, zullen wij de zaak laten zoals zij is, maar in geval er bij voortduring geen voldoende zorg aan de archieven geschonken wordt, zal een deel tijdelik, nadat Gedepu teerde Staten gehoord zijn, naar een Rijksarchief worden gebracht, leder, die geen vreemdeling in Jeruzalem is, begrijpt, dat die hele regeling, met haar beperkingen („bij voortduring", „nadat Gedeputeerde Staten gehoord zijn", „een deel" „tot nadere beschikking") niets anders is (en ook als niets anders bedoeld is) dan een doekje voor het bloeden. Vooreerst zal over de vraag, of er voldoende zorg aan de archieven besteed wordt, wel geen overeenstemmende gedragslijn van Gedeputeerde Staten in de verschillende gewesten te verkrijgen zijn. Strikt genomen (en mag men het in zo'n gewichtige zaak als het behoud van de bronnen voor de geschiedenis en het bewijs van rechten, wel niet strikt nemen?) wordt er waarschijnlik door geen enkele kleine gemeente of klein water schap voldoende voor hun archief gezorgd, omdat er geen brandvrije ge bouwen zijn. Vooral met de waterschapsarchieven is het treurig gesteld, door het in de regel ontbreken van polderhuizen en de bewaring ten ge volge daarvan in de dorpswoning of boerderij waar de secretaris woont en waar het brandgevaar en andere gevaren dikwils zeer groot zijn, zoals blijkt uit het niet meer bestaan van tal van polderarchieven. Bijna al de kleine gemeente- en polderarchieven zouden dus reeds aanstonds wegens het ontbreken van de allereerst te verlangen zorg (die tot behoud van de zaak) door het Rijk opgevorderd en in zijn eigen gebouwen geborgen moeten worden. Tot hetzelfde besluit moet men komen wegens het overal ontbreken van bevoegde beheerders. Maar behalve dat er groot verschil kan bestaan over de betekenis van het woord zorg, zijn ook de overige bepalingen er op aangelegd, om in de praktijk van de voorgestelde regeling niets te doen terechtkomen. Als de verwaarlozing „bij voortduring" moet zijn, (de overheid dus reeds handelend moet zijn opgetreden, voordat een archief afgenomen kan worden,) Gedeputeerde Staten bij de zaak moeten worden betrokken, en de Koningin een deel van het archief voor overbrenging tot nadere be schikking moet aanwijzen, dan is het voor ieder die met de stroeve gang van onze bestuursmasjiene bekend is, duidelik, dat zulke zaken jaren lang slepende zullen blijven, halverwege al doodlopen en misschien een maal in de vijf-en-twintig jaar in een uitzonderingsgeval zullen eindigen met de beveiliging van een buitengewoon verwaarloosd plaatselik archief, b Overbrengen tot nadere beschikking zou m i. in de artt. 18 en 25 beter te vervangen z(jn door: bergen tot nadere beschikking. Overbrengen is een han deling van korten duur, waarbij men niet kan spreken vantot nadere beschikking. 121 terwijl verreweg de meerderheid die beveiliging reeds nu en zo spoedig mogelik, volgens het oordeel van alle vakmannen, nodig heeft. Mocht deze mijn bewering nog bewijs behoeven, dan kan ik wijzen op een geval dat zich enige jaren geleden voordeed en dat ik in een slotwoord behandelen zal. III. Nadat ik door tal van ambtelijke bezoeken aan kerkarchieven de hemeltergende verwaarlozing van deze belangrijke bescheiden had opge merkt, bracht ik deze zaak in de vergaderingen van de Vereeniging van archivarissen van 1902 en 1904 ter sprake Terwijl in andere gewesten zulke archieven wegens verwaarlozing of gevaar, in de Rijksarchieven in bewaring worden genomen, geschiedde dit niet in Zuid-Holland, waar de vorige Rijksarchivaris het Vivent les principes, périssent les colonies op dit gebied huldigde: aan de Rijksarchivarissen was nooit een opdracht betreffende de kerkarchieven gegeven, en dus waren al de pogingen die ik als adjunkt-archivaris deed, om bepaalde kerkarchieven te redden, vergeefs. Daarom stelde ik in 1905 voor, dat de Vereeniging de Minister van Binnenlandse zaken zou verzoeken, de Rijksarchivarissen aan te schrijven, dat zij zouden trachten, oude archieven in bewaring te krijgen, als de toestand of bewaring van de stukken dat wenselik maakte. In plaats van dit voorstel werd een meer beperkt aangenomen, n.l. dat de Minister zou verzocht worden, de Rijksarchivarissen aan te schrijven, dat zij van een aanbod tot het in bewaring nemen van de oude archieven de Minister moesten in kennis stellen en zijn beslissing afwachten 2). Dit voorstel was uitgegaan van leden die de zaak niet wilden, omdat zij geen nieuw arbeidsgebied aan het bestaande wilden toegevoegd zien, en het is daartoe dienstig gebleken. Geen enkele maal sedert 1905, dus in dertien jaar, is er een aanbod van verwaarloosde kerkarchieven (archiefverwaarlozers doen natuurlik geen aanbiedingen) en daarop gevolgde verplaatsing van zulke archieven naar het Rijksarchief in Den Haag voorgekomen. Ook het voorgestelde in de aanhangige archiefwet is er op aangelegd, om geen toepassing te krijgen. De verzorging van de oude archieven van kleine gemeenschappen door de besturen daarvan wordt op de voor grond gesteld, hoewel ieder archivaris en ook de Regering blijkens de Memorie van toelichting weet, dat daarvan niets zal komen. Langs een weg met hindernissen zal het in teorie mogelik zijn, de archieven in een veilige haven te brengen, maar in de praktijk zal dat niet gaan. En waarom dit averechtse stelsel? Ik herinner hier aan de eerder Zie bied. Archievenblad XIII, 16, en XIV, 4. 2) Zie a.v. XIV, 5.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1917 | | pagina 16