54 ressorteerden of wel onder dat van Financiën. Flet antwoord, dat in laatstgemelden zin bleek te moeten luiden, besliste tevens over de plaatsing der bedoelde archieven in deze afdeeling. Het gereed komen van den inventaris ligt blijkens het verslag over 1915 niet ver meer af. Voor de onder dit ressort verrichte bijkomstige, niet minderwaardige, werkzaam heden zij hier enkel gewezen op het voltooien van den inventaris van het archief der Maatschappij van Weldadigheid door den heer Beth, evenals van die der collecties, afkomstig van het Departement van Justitie uit de jaren 1813/30 door denzelfde, met die van andere kleinere collecties onder de bijlagen opgenomen. Voor de vierde Afdeeling, onder het beheer van mr. P. A. N. S. van Meurs, heeft deze de beschrijving der losse stukken van het archief van het Hof van Holland en van de achter dat archief geplaatste stukken van rechterlijken aard, voor het meerendeel verkregen uit verschillende andere collecties, waarheen zij zullen moeten worden teruggebracht, voort gezet. Overigens hield hij zich bezig met de ordening en beschrijving van de archieven der Qroote Visscherij. De inventaris werd opgenomen onder de Bijlagen, zooals ook het geval is met die van enkele andere kleine collecties, o.a. van het archief der heerlijkheid van Heerjansdam, door den volontair mr. W. Moll. Met de bewerking van de archieven, met welke deze afdeeling werd uitgebreid, n.l. die van de Staten van Holland, hield dr. Meilink zich bezig. Ook hier is de ordening nog vrijwel in haar eerste stadium, immers met betrekking tot het geheel werd vastgesteld welke deelen en banden geacht moeten worden er toe te behooren, en werden o.a. in de verzameling der handschriften nog verschillende gevonden, die aan deze archieven moesten worden toegevoegd. Intusschen bleek meer en meer de wenschelijkheid om de inventarisatie van het oudste gedeelte van het Statenarchief (vóór 1572) te voltooien. Daartoe werd de opsporing en beschrijving der stukken uit die periode, welke naar andere collecties waren afgedwaald, ondernomen. Bepaaldelijk leverde een onderzoek in de „ver spreide collecties", waarvan boven sprake was, een rijken oogst op, terwijl nog andere verzamelingen op dezelfde wijze moeten worden onderzocht. Het reeds bereikte resultaat geeft gegronde hoop, „dat van het Staten archief van vóór 1572 meer is bewaard gebleven dan oorspronkelijk was verwacht". Zeker een verblijdend bericht. Een vraag moge hier niet achterwege blijven. Waarom, nu afscheiding op het jaar 1572 mogelijk schijnt te zijn, is deze overeenkomstig het algemeene plan hier niet toege past en zijn deze archieven dientengevolge niet in de eerste Afdeeling ondergebracht Eindelijk de vijfde Afdeeling, aan wier hoofd staat dr. J. de Hullu. De werkzaamheden betroffen vrijwel uitsluitend de marine-archieven, en wel bepaaldelijk die der onderscheidene admiraliteiten. Talrijke brieven, 55 hoofdzakelijk na den bekenden brand in 1844 op onderscheidene wijzen uit deze collecties in handen van particulieren geraakt en door dezen weder aan het Rijk afgestaan, moesten op hunne plaats worden terugge bracht, hetgeen veel tijd en arbeid vereischte. Terwijl de stukken in het algemeenoorspronkelijk in verband met de gehouden vergaderingen, chronologisch waren gerangschikt, bleek dit bij de Admiraliteit van Amster dam niet het geval, immers deze liet ze jaarlijks inbinden, en wel onder verschillende rubrieken, naar gelang van den afzender, zooals bleek uit twee aan den bewusten brand ontsnapte banden. Daarbij kwam nog, dat een collectie papieren, afkomstig van ambtenaren der Admiraliteit van Rotterdam, stukken bevatte, die deze als zoodanig ontvangen maar onder zich hadden gehouden, ten onrechte niet onderscheidende tusschen de zoodanige, welke zij in hunne qualiteit en die, welke zij als privaat-personen onder hunne berusting hadden. De ordening hiervan bleek wenschelijk met en naast die der gemelde archieven. Van de koloniale archieven wordt zoo goed als geen melding gemaakt. Alleen werden twee verzamelingen, overgenomen van het Departement van Koloniën en dagteekenend tusschen de jaren 18131830, geordend en be schreven door de volontaire mej. Brunier, evenals onderscheidene papieren afkomstig van 's Rijks Marinewerf en van den admiraal J. P. van Braam, om van enkele kleinere aanwinsten niet te spreken. Voegen wij nu nog daaraan toe, dat de grondslag voor een provin cialen atlas werd gelegd, doch dat daarbij niet in concurrentie zal worden getreden met de gemeenten in Zuid-Holland, voorzoover deze dergelijke verzamelingen van platen en teekeningen, betrekking hebbende op de ge meente zelf en hare omgeving, reeds hebben aangelegd, dan hebben wij vrijwel een overzicht gegeven van den voortgang der werkzaamheden in het rijksarchief te 's Gravenhage. Met een enkel woord mogen nog worden vermeld de bemoeiingen met andere archieven, die ook naast het verstrekken van inlichtingen een niet gering deel van de werkkracht van het personeel in beslag namen. Een eerste plaats verdient onder dit hoofd de overbrenging der West- Indische archieven naar het Algemeen Rijksarchief, Daartoe werden vast gesteld twee Koninklijke besluiten, waarbij de gouverneurs van de koloniën Suriname en Curasao gemachtigd werden de overbrenging der archieven, van vóór het herstel van het Nederlandsch gezag in 1816 dagteekenende, te doen plaats hebben, alsmede die van de notarieele archieven in Suriname, met bepaling tevens dat zij vooraf te Utrecht zouden worden ontsmet. Het verslag over 1915 eindigt met de mededeeling, dat de Surinaamsche stukken daar reeds waren aangekomen. Er schijnt te dezen inderdaad periculum in mora te hebben bestaan, en algeheele ondergang dier stukken te hebben gedreigd, ware hier niet tijdig ingegrepen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1917 | | pagina 8