52
die eenmaal aangenomen voor goed het betrokken archief beheerscht, en
daarmede ook de mate van den arbeid bepaalt, noodig voor de bruikbaar
heid er van zoowel voor den dienst als voor later.
Wij gaan nu over tot het Algemeen Rijksarchief in het bijzonder, en
stellen daarbij den ordenings- en inventariseeringsarbeid aan de in het
gebouw te 's Gravenhage bewaarde collecties op den voorgrond.
De indeeling en de plaatsing geschiedde volgens het daarvan opge
maakte plan en wel in vijf Afdeelingen.
Deze zijn: I. Hollandsche archieven tot 1572; II. Generaliteits-archieven
tot 1796; III. Archieven van den eenheidsstaat sinds 1796; IV. Hollandsche
archieven sinds 1572; V. Marine- en Koloniale archieven.
Dat deze indeeling op meer rationeelen grondslag dan vroeger berust
en tevens meerdere gelijkheid van omvang tusschen de onderscheiden Afdee
lingen brengt, springt in het oog, als men bedenkt, dat de Hollandsche
archieven na 1572 werden overgebracht van de tweede naar de vierde
afdeeling, die tot dusverre alleen de rechterlijke en notarieele archieven had
bevat. De tweede gaf aan de derde bovendien af de archieven van den
eenheidsstaat sinds 1 Maart 1796, terwijl het archief van het Departement
van Justitie van de vierde naar de derde afdeeling werd verplaatst. Wijl de
vijfde afdeeling met het beheer der marine- en koloniale archieven belast
bleef, zijn nu de overige centrale archieven tusschen de tweede en de
derde verdeeld, en zijn de eerste en vierde beperkt tot de archieven van
Holland.
De eerste afdeeling staat onder het onmiddellijk beheer van den
Algemeenen Rijksarchivaris zelf, die, in het tweede verslagjaar niet zoo
veel als in het eerste door administratieve bezigheden in beslag genomen,
zich met het ordenen der chartercollectie kon bezig houden. In het voor
deze bespreking gegeven bestek gaat het niet aan een overzicht te geven
van diens bijzonder belangwekkende mededeelingen omtrent de herkomst
en lotgevallen der verschillende onderdeden, waaruit zij is samengesteld,
wel dat deze ook voor de indeeling zelf beslissend moeten zijn. Een leek
op dit gebied kan zich door de lezing overtuigen, welk een mate van
scherpzinnigheid en geduldig onderzoek, en daardoor dus van tijd, noodig
is om in dezen tot wetenschappelijk bevredigende resultaten te komen.
Geen wonder, dat deze zich in den vorm van een gedrukten inventaris
nog wel geruimen tijd zullen laten wachten. Voor afzonderlijke onderdeden
wordt zoodanig resultaat in uitzicht gesteld of is reeds verwezenlijkt. Hier
heeft ook de werkzaamheid van volontairs, evenals de geheele arbeid op
dit gebied onder onmiddellijk toezicht van prof. Fruin verricht, vruchten
gedragen. Men vindt ze onder de bijlagen opgenomen, terwijl ook een
enkele inventaris afzonderlijk is gedrukt. Dit laatste is het geval met
dien van het archief van het Kapittel van St. Maria op het hof te 's Graven-
53
hage (Hofkapel), door jhr. Mr. A. H. Martens van Sevenhoven, terwijl
in uitzicht wordt gesteld de voltooiing van de beschrijving der archieven
van de verschillende kloosters te Delft, door mej. dr. S. W. D. Dros-
saers, om slechts deze te noemen.
Merkwaardig is nog, hetgeen onder deze afdeeling wordt medegedeeld
omtrent de zoogenaamde „Verspreide collecties", een verzameling van
allerlei stukken, die, „toen het nieuwe gebouw in 1902 in gebruik werd
genomen, in verschillende lokalen van het oude gebouw werden aange
troffen en welke men vroeger verzuimd had op te bergen, of die door
het Rijksarchief door schenking of koop verworven, niet onder de aan
winsten beschreven waren". Bij het uitzoeken (het verslag spreekt hier
in stadhuistaal van „depouillement") en voorloopig beschrijven kwamen
merkwaardige stukken voor den dag, o.a. onder de gevonden charteis
enkele, die elders vastgestelde lacunes op verblijdende wijze aanvulden.
Waar een verhuizing al niet goed voor is, denkt men zoo onwillekeurig,
en men verwondert zich wel eenigszins over het feit, dat dit werk nu eerst
geschiedde, terwijl die verhuizing zelf reeds ongeveer vijftien jaren geleden
plaats vond.
De tweede Afdeeling is onder het beheer van dr. L. W. A. M.
Lasonder gesteld. Uit wat boven omtrent deze afdeeling ten aanzien
van het daarin vallende gedeelte der archieven werd medegedeeld, zoude
reeds zijn af te leiden, gelijk dan ook uit de verslagen blijkt, dat voor
het werk der eigenlijke ordening moet worden vastgesteld wat in deze
afdeeling behoort en wat niet. Dr. L. hield zich met het oog hierop in
hoofdzaak bezig met het archief der Staten-Generaal, en de daartoe behoo-
rende reeksen van banden, behoorende tot vier onderdeden Staten-Generaal,
Dubbelen der Staten-Generaal, Vervolg der Staten-Generaal en Legatie
archieven. Deze bleken veel te bevatten wat er niet op zijn plaats was,
en omgekeerd werden elders deelen gevonden, die daartoe behoorden.
Voorloopig werd dit alles eerst slechts op papier naar den eisch hersteld,
de collecties zelf onaangetast gelaten. Dit als het hoofdwerkvan de
ordening en beschrijving van enkele verzamelingen, in eigendom of bruikleen
verkregen, als bijwerk zij hier alleen vermeld, dat men onder de bijlagen
o.a de beschrijvingen der stukken afkomstig van de families Bicker en
Aerssen van Voshol, de laatste vervaardigd door den toenmaligen volontair
mr. J. G. Verspyck Mijnsen, kan vinden.
In de derde Afdeeling heeft de heer Ebell, als chef, zich in eerste
plaats vertrouwd moeten maken met de inrichting der Departementen en
regeeringscolleges na 1795 en met den omvang der hem toevertrouwde
archieven. Daarbij kwam aan de orde de vraag, of de ambtenaren en
collegiën, die na 1795 belast zijn geweest met het bestuur en de recht
spraak over de convooien en licenten onder het Departement van Marine