68 gebouw in 1536 is de stichting twee jaar later omgezet in een college van niet-samenwonende kapellaans, waarvan de collatie den ambachtsheer van de Ketel werd toegekend. Enkele rekeningen en een aantal charters, het beheer van het geringe vermogen der fraters betreffende, vormen in hoofdzaak wat ons van hen rest. Het klooster der H. Maria op den berg Sion (buiten Delft gelegen) en dat van St. Agnes, genaamd in het dal van Josaphat, hebben ons te weinig archivalia nagelaten om in hooge mate onze belangstelling te wekken. Bijna schijnt het een te weidsche opzet om de vijf charters, die thans het archief van het klooster Sion uitmaken, te vereenigen in eene afdeeling „finantiëel beheer"Van St. Agnes treffen we althans een car- tularium aan (in het rrchief der Klerezy berustende), dat omtrent het vermogen van dit klooster licht verspreidt. Van meer belang zijn de laatste twee der beschreven archieven, die der kloosters van St. Anna en van den H. Bartholomeüs in Jeruzalem (het laatste door Carthuizer monniken bewoond). Onder de van St. Anna afkomstige stukken trekt de merkwaardige bibliotheekcatalogus van 1573 de aandacht. Het Carthuizerklooster, dat buiten de Waterslootpoort lag, is het jongste der negen gestichten; slechts 100 jaar ruim heeft het bestaan. Toch heeft het, blijkens de vele aanwezige stukken, een vrij aanzienlijk vermogen kunnen verkrijgen, waaronder een aantal goederen, op de Zuid- hollandsche en Zeeuwsche eilanden gelegen. Ook een cartularium, waarvan de inhoud niet uitsluitend op de financiën betrekking heeft, treffen we in dit archief aan. Het is naar het mij voorkomt te betreuren, dat de negen regesten- lijsten aan de inventarissen gekoppeld zijn en niet tot ééne zijn versmolten. Het gebruik van den index, die toch voor het grootste deel is samenge steld uit persoons- en plaatsnamen, in de regestenlijsten voorkomende, zou sneller tot het doel geleid hebben, indien we slechts met ééne regestenlijst te doen gehad hadden. Ook zou dan eene nu vrijwel onvermijdelijke inconsequentie voorkomen zijnde regesten der akten, voorkomende in het cartularium van het klooster St. Anna, dat terecht in den inventaris van het archief der ontvangers van het geestelijk kantoor is geplaatst (onder no. 11), zijn wegens hun inhoud onder die van St. Anna gemengd. Het ietwat omslachtige gebruik van den index heeft de schrijfster noodeloos nog verzwaard door er c.q. in te verwijzen naar inventaris en regestenlijst van het Carthuizerklooster, dat in de inhoudsopgave slechts voorkomt onder den naam „klooster van den H. Bartholomeüs in Jeruzalem". Intusschen, omtrent deze en dergelijke bezwaren kan men van meening verschillen, doch het staat m. i. vast, dat over het geheel de bewerking van dit omvangrijke boek uitnemend geslaagd is. De regesten (ik tel er twee duizend een honderd en dertig) zijn kort en duidelijk gesteld, de 69 vele toelichtende noten zorgvuldig bewerkt, zonder overlading. Eventueele gebruikers zullen deze aangename eigenschappen van den nieuwen weg wijzer in onze archieven ongetwijfeld weten te waardeeren. A. H. MARTENS. Mr. A. S. de Blécourt. Het belang van het oud-vaderlandsch recht voor dezen tijd. (1917.) In Juni 1914 bereikte Mr. S. J. Fockema Andrew zijnen 70sten ver jaardag en 27 Juni 1917 hield zijn opvolger zijne inaugureele rede. Een interregnum dus van drie jaar, zeldzaam lang reeds voor eene onvoorziene vacature en des te merkwaardiger, waar reeds tevoren, bij het naderen van den wettelijken termijn, de vacature was te verwachten. Met te meer belangstelling zien wij daarom de inaugureele rede van zijnen opvolger, omdat deze als eene vingerwijzing kan gelden voor het door Mr. de Blécourt te geven onderwijs. Het geldt bij deze bespreking daarom minder de vraag, of de jonge Hooggeleerde in zijne rede gelegenheid vond om enkele interessante op merkingen te plaatsen, ontleend aan zijne vroegere studie van de door hem te behandelen tak van wetenschap, als hoedanig ik met belang stelling verwijs naar de opmerkingen over de oude renten enz. dan wel om na te gaan, welke geest daaruit spreekt, en welke aanwijzing die bevat omtrent de door Mr. de Blécourt te volgen methode. Ik wil daarbij iets uitvoeriger stilstaan, ook omdat de studie van het oud-vader landsch en oud-germaansch recht van zoo groot belang is ook voor anderen dan hen, die zich in de eerste plaats tot practische juristen willen bekwamen, met name voor aanstaande archivarissen en historici, en omdat de leerstoel te Leiden, dank zij de groote kennis en de werk kracht van den afgetreden hoogleeraar, een zoo overwegende plaats be kleedde in ons vaderland. Stemt de inaugureele rede van zijnen opvolger hoopvol voor de wetenschappelijke behandeling van het leervak? Mijn eerste indruk kan hierop geen bevestigend antwoord geven. Waar de schrijver „het belang van het O. V. Recht voor dezen tijd" tot onderwerp koos, zien wij hem uitsluitend den nadruk leggen1 op enkele wetsartikelen van het heden, waarin beginselen van O. V. Recht voortleven, en 2". op het O. V. Recht, dat van kracht bleef, als gehandhaafd door de wet op den overgang. Zuiver practische redenen dus, waarnaast het wetenschappelijk belang van het leervak nauwelijks wordt genoemd, zoodat onwillekeurig de vraag rijst, of bij eene zoo beperkte opvatting de handhaving van eene afzonder lijke leerstoel is te verdedigen, aangezien de bij de wet op den overgang gehandhaafde beginselen ook door de hoogleeraren in het hedendaagsch

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1917 | | pagina 15