64 die in de archiefbewaarplaats worden aangetroffen. Daaronder zijn dus begrepen zoowel die kaarten, die volgens het herkomstbeginsel van ouds tot de verschillende archieven behoord hebben, als de zoodanige die, als van onzekere herkomst zijnde, te zamen de Bibliotheek van Kaarten vormen, op dezelfde wijze als de losse handschriften in een archiefbewaarplaats tot een Bibliotheek van Handschriften, de losse charters tot een Bibliotheek van Charters, de losse drukwerken tot een Bibliotheek van Gedrukte Werken behooren te worden bijeengevoegd en beschreven. Men dient daarbij echter vooral niet te vergeten, dat de kaarten van de eerste soort, degene nl., die afkomstig zijn uit de verschillende archieven, voor het geval de regeling dezer archieven is afgeloopen, reeds eerder in de betrokken inventarissen vermeld zijn, en voor het geval die regeling nog moet plaats hebben, noodzakelijkerwijze ook later bovendien nog eens in den toekomstigen inventaris op de plaats, waar ze volgens hun herkomst be hooren, zullen moeten worden beschreven. Passen wij nu dit beginsel toe op den inventaris van het archief van het College tot de Beneficieering van Nederrijn en IJsel, dan vinden wij ook daar in de kaartencollectie, die in doorloopende nummering met de rest van den inventaris als Afdeeling E is opgenomen, verscheiden kaarten, die, zooals ook bij de betreffende nummers is aangegeven, als bijlagen van ingekomen stukken bij het college zijn overgelegd, kaarten dus, die van ouds tot het archief hebben behoord. Het meerendeel echter, 58 van de 89, zijn kaarten, waarvan öf het verband in den bedoelden zin met het archief niet genoegzaam duidelijk blijkt, öf die nooit in den eigenlijken zin van het woord een deel van het archief hebben uitgemaakt. De oude inventarissen vap 1741 en van 1795 kon den in dezen slechts van weinig nut zijn, daar, zooals in de Inleiding blz. 12 gezegd wordt, de inventaris van 1741 uit den aard van de zaak onvolledig en de beschrijving in den inventaris van 1795 slechts zeer summier is. Was het nu met het oog op het herkomstbeginsel wel juist, en is deze handelwijze in den strikten zin van het woord wel in overeen stemming met 58 van de Handleiding, waar op het einde uitdruk kelijk gezegd wordt, dat „kaarten in den inventaris de plaats moeten her nemen, waar ze volgens hunne bestemming thuis behooren al deze hete rogene kaarten in doorloopende nummering met de overige gedeelten van den inventaris in een met de andere afdeelingen gelijkwaardige afdeeling E in den inventaris op te nemen? In de eerste plaats zal de kaartverzameling in eiken inventaris steeds als afzonderlijke verzameling met afzonderlijke nummering moeten worden opgenomen. Zulk een verzameling is het best te vergelijken met een Regestenlijst, die immers ook steeds met afzonderlijke nummering aan een inventaris wordt toegevoegd, terwijl regestenlijst en kaartbeschrijving ook in zooverre met elkaar over- 65 eenkomen, dat de stukken niet naar de plaats, die ze in den inventaris innemen, maar naar hunne nummering in de regestenlijst resp. kaartbe schrijving worden opgeborgen. Intusschen, dit laatste is van minder belang. Hierop komt het vooral aan, dat evenals op een Inventaris van een archief, waarin Middeleeuwsche stukken voorkomen, een Regestenlijst pleegt te volgen, in welke lijst tot een bepaald jaar alle oorkonden in chronologische volg orde worden opgenomen, onverschillig waar die in het archief, of zelfs ook somtijds buiten het eigenlijke archief, in een als appendix beschreven verzameling voorkomen, evenzoo op den Inventaris van een archief, waarin kaarten worden aangetroffen, een afzonderlijke beschrijving van die kaarten, een kaartenlijst behoort te volgen, waarin dezelfde kaarten, die in den inventaris volgens het herkomstbeginsel zijn gerangschikt en slechts nume riek beschreven, nader naar hetgeen zij voorstellen zijn aangeduid, en door die laatste omstandigheid ook geographisch kunnen en moeten worden beschreven. Alle kaarten dienen op die lijst voor te komen, zoowel die gene, die blijken met de overige stukken van het archief in organisch verband te staan alsook die daarbuiten vallen. Laatstgenoemde ik heb hier weer in het bijzonder het oog op het archief van het College tot de Beneficiee ring van Nederrijn en IJsel zijn grootendeels die van onzekere herkomst. In een kleinen inventaris als deze er een is had men ze gevoegelijk, wel te verstaan in den eigenlijken inventaris, geheel kunnen weglaten, terwijl ze in een grooteren inventaris in een Appendix waarin ook de andere stukken van onzekere herkomst zijn opgenomen, kunnen worden beschreven, daar wellicht het best in chronologische volgorde, waar ze toch al in de kaartenlijst in geographische volgorde voorkomen. Bovendien komen in den besproken inventaris echter ook nog andere kaarten voor, zoo bij voor beeld nr. 236, welke kaart, als gedrukt zijnde, blijkbaar alleen door de vroegere beheerders van het archief als hulpmiddel bij den dienst gebruikt is, en die dus feitelijk nooit in eenig organisch verband met het archief gestaan heeft. Het best ware zulk een kaart met andere gedrukte stukken, zooals het reeds hiervóór genoemde nr. 201 van den inventaris, en het gedrukte werk, genoemd op blz. 7 van de Inleiding noot 1, onder te brengen bij een naar blz. 108 van de Handleiding bij kleinere archieven als supplement van den Inventaris op te nemen Catalogus van de bibliotheek. Waar nu verder ook in den inventaris de kaarten van de laatste soort mogen worden opgenomen, uit het gezegde is, dunkt me, dit nu voldoende gebleken, dat het tot goed verstand van zaken in een definitieven inventaris van een archief, waarin kaarten voorkomen, noodzakelijk zijn zal deze èn in den Inventaris zelf èn in een afzonderlijke kaartenlijst op te nemen, in de laatste steeds in geographische volgorde. In den onderhavigen inventaris, waarvan ik hiermede de bespreking besluit, is laatstgenoemde volgorde zeer terecht ook in acht genomen. De belangrijke kaartencollectie,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1917 | | pagina 13