60 stratie der zaken meende toe te zijn, werd later in 1706 op de vergadering te Arnhem besloten den secretaris van het Veluwsche kwartier te Arnhem als administrateur van de penningen enz. van het College te benoemen, en sedert is dit steeds zoo gebleven en werden de vergaderingen van het College ook steeds te Arnhem gehouden, en wel op het stadhuis aldaar, doordat geregeld het secretariaat van het College door den secretaris van Arnhem, tevens vaak dezelfde persoon als de secretaris van het kwartier van de Veluwe, vervuld werd. In het omwentelingsjaar 1795 kwam, evenals aan zooveel andere zaken, ook hieraan een einde. In de plaats der door afgevaardigden van de drie kwartieren gehouden landdagen kwam nu voor het eerst een vaste statenvergaderinghet Provinciaal college van Politie, Finantie en Algemeen Welzijn. Vertegenwoordigers van dit college, te zamen met vertegenwoordigers der analoge regeeringslichamen in Utrecht, Overijsel en Holland laatstgenoemde provincie toch was sedert 1745 mede in het college ver tegenwoordigd - vormden thans het College tot de Beneficiëering van Nederrijn en IJsel Evenals alles in de jaren 1795 en vlg. was echter ook deze toestand slechts kort van duur. Na den staatsgreep van 22 Januari 1798, als gevolg waarvan ook in Gelderland het Provinciaal College van Politie, Finantie en Algemeen Welzijn moest plaats maken voor een Intermediair Administratief Bestuur van Gelderland, gingen de functies van het College tot de Beneficieering van Nederrijn en IJsel over op het Ministerie van Binnenlandsche Zaken („Inwendige Politie") der Bataafsche Republiek, en was dus, thans voor goed, aan het zelfstandig bestaan van dat College een einde gekomen. Op dezelfde wijze als overal in den lande de archieven der depar tementale (provinciale) besturen, hoewel ook de functies van deze grooten- deels op de centrale besturen waren overgegaan, in het betrokken depar tement (provincie) bleven berusten, zoo werden ook de stukken van het College tot de Beneficieering van Nederrijn en IJsel niet naar 's Gravenhage overgebracht, maar werden onder het provinciaal bestuur te Arnhem gelaten. Bij de vorming van het Provinciaal archief van Gelderland nam Mr. I. A. Nijhoff ze later daarbij op, zooals blijkt uit het Kort overzigt van het i) Inderdaad zal de toestand wel aldus geweest zjjn (zie blz. 10 van de Inleiding) en niet, zooals de beschrijving van nrs. 15, 16 en blz. 4 vanhet Voorbericht zou doen vermoeden, dat het Provinciaal college van Politie, Finan tie en Algemeen Welzyn van Gelderland, of een commissie daaruit alleen, zonder medewerking van vertegenwoordigers der andere provinciën, de zaken van Nederrijn en IJsel zou hebben verzorgd. Ware het aldus gegaan, dan zouden Inv nrs 15 en 16 niet in dit archief behooren, maar eenvoudig met de bijbe- hoorende stukken uit de jaren 1795-1798 een deel moeten vormen van het archief van het Provinciaal Bestuur van Gelderland uit die jaren. 61 oud-provinciaal archief van Gelderland (1865), waaronder IV (blz. 17 vlg.) het Archief van het Collegie tot het Beneficeren van Nederrijn en IJsel voor het eerst globaal is beschreven. Volgens de toenmaals algemeen geldende opvatting van archiefregeling werden in die beschrijving echter veel meer stukken opgenomen dan in den eigenlijken zin van het woord tot het archief van bovengemeld college behoorenzoo een exemplaar van de Verbalen (notulen) der Commissie tot het Benificeren van Nederrijn en IJsel over Mei 17461791, in 12 folio perkamenten banden, welke stukken, zooals door Mr. A. C. Bondam in het Voorbericht blz. 6 zeer waarschijnlijk gemaakt wordt, uit het Kwartiersarchief van Nijmegen afkom stig zijnzoo een aantal retro-acta van vóór het ontstaan van het College in 1705, die allen gebleken zijn te behooren tot het archief van de Reken kamer, en uit den tijd dateeren, dat de zaken van de rivieren nog uitslui tend door laatstgenoemd college werden behartigd. Met enkele dezer retro-acta moest een uitzondering gemaakt worden, met die nl. die voor komen onder Nr. 100 van den tegenwoordigen inventaris als „Verbalen en andere stukken betreffende de plannen van Gelderland, Holland, Utrecht en Overijsel tot verbetering van Rijn en Waal bij 'sGravenweerd 16051615, 1 dossier." Dit dossier is in den inventaris opgenomen, omdat het genoemd wordt in den ouden inventaris van 1795, die in de notulen van dat jaar, beschreven onder nr. 15, geïnsereerd is. Die inventaris, evenals een nog oudere van 1741, die als afzonderlijk nr. 102bis is opgenomen ware het naar analogie niet gewenscht geweest ook aan den inventaris van 1795 een afzonderlijk nummer te geven? is van veel nut geweest om het archief tot zijn oorspronkelijken omvang terug te brengen. Het had daarom, dunkt me, aanbeveling verdiend deze inventarissen, zeker althans die van 1795, in hun geheel als Bijlage af te drukken. Nu zijn slechts in de Bijlage vermeld de op de oude inventarissen voorkomende kaarten, die thans niet meer, of niet meer met zekerheid, zijn aan te wijzen. Een in zijn geheel opnemen van den inventaris van 1795, met vermelding achter de betrokken nummers, waar die in den tegenwoordigen inventaris zijn beschreven, had ook dit vóór gehad, dat dan twijfel was uitgesloten ge weest omtrent enkele nummers, waarover men thans in het onzekere ver keert, of ze wel inderdaad tot het archief van het College tot de Benifi- cieering mogen worden gerekend. Zoo b.v. over de nrs. 7582. In verband met het in de Inleiding blz. 10 gezegde, dat sommige uitgaven geheel uit de Geldersche bijdragen werden betaald, verkeert men thans in twijfel, of de onder bovengenoemde nrs. beschreven rekeningen der door Gelderland ten behoeve van het college gedane uitgaven wel in het archief thuis behoorenalleen, dunkt me, kan dit het geval zijn, wanneer dit zijn de voor het College tot de Benificieering bestemde exemplaren, iéts wat uit de beschrijving, zooals die thans luidt, niet blijkt. Bovendien

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1917 | | pagina 11