die uitbreiding denkt. Hij hoopt het daarheen te kunnen leiden, „dat aan elke afdeeling naast den archivaris nog een tweede wetenschappelijke amb tenaar wordt werkzaam gesteld, terwijl daarnaast een derde ambtenaar zonder wetenschappelijken titel voor eenvoudiger maar niet minder nuttig werk beschikbaar blijft". Hiermede zal dan wel in hoofdzaak bedoeld zijn, het geven der gevraagde inlichtingen. In elke afdeeling zou dan hetzelfde personeel beschikbaar zijn als aan een rijksarchief in de provincie, en ook ten aanzien van de inventarisatie evenveel kunnen worden verricht als aan die archieven. Gelukkig ziet de verslaggever daarbij niet over het hoofd, dat het bij slot, ook al is het personeel bij een afdeeling voltallig, op „de persoonlijkheid van den archivaris" als leiding gevende, en op die "van zijne helpers" als uitvoerenden zal aankomen. De uitbreiding, zoo eindigt prof. Fruin dit punt in zijn verslag, „van het wetenschappelijk personeel gaat uit den aard der zaak langzaam; maar ik meen, dat met eene reeks stappen dikwijls het doel kan worden bereikt, waar een „koene sprong" te kort schieten zou". Mij dunkt deze woorden moeten ook den algemeenen indruk weer geven, dien het nauwkeurig nagaan der besproken verslagen op den lezer maakt. Er spreekt rustige, maar ook van het doel, waarop moet worden aangestuurd, welbewuste kracht uit. Met dezen kapitein op de brug zal het schip niet uit den goeden koers gaanhoe snel de vaart zal zijn, zal in hoofdzaak afhangen van hen, die voor de uitrusting hebben te zorgen. SEERP GRATAMA. Rijksarchief-bewaarplaats in Gelderland. Het Archief van het College tot de Beneficiëering van Nederrijn en IJsel door Jhr. Mr. A. H. Martens van Sevenhoven Anno 1916. 's Gravenhage. Alge- meene Landsdrukkerij 1917. Van de sedert het bestaan van de Handleiding verschenen inventarissen waren er tot heden nog slechts weinige, waarin behalve deelen, stukken en charters ook kaarten voorkomen Nu onlangs echter is de Inventaris van Kaarten en Teekeningen van het Rijksarchief in Zeeland van de hand van den heer C. de Waard uitgekomen, die, zooals wij van het werk van dien voortreffelijken archiefambtenaar gewend zijn, ook uit technisch oogpunt weder uitnemend mag heeten. En kort daarop is ver schenen de inventaris, welks titel hierboven is afgedrukt, die, al zijn daarin niet, zooals met den Zeeuwschen inventaris het geval is, uitsluitend kaarten opgenomen, toch vooral zijn belang ontleent aan de belangrijke collectie kaarten, die daarin voorkomt. i) Onder deze weinige dient in het bijzonder vermeld de Inventaris van de archieven der besturen van het eiland Walcheren 1511—1870, door C. de Waard, waarin vele belangrijke kaarten, vooral uit de 18de eeuw, zijn opgenomen. 59 Behalve als zoodanig verdient de inventaris de aandacht als eerste in de reeks van inventarissen, die dóór het Rijksarchief in Gelderland zullen worden uitgegeven. Het betreft hier een der „hoofdarchieven" van die bewaarplaats, en door de eigenaardige positie, waarin het College tot Beneficiëering van den Nederrijn en IJsel verkeerde, vormt het archief een goed afgesloten geheel, en kon de inventaris dus geschikt als afzonderlijke publicatie worden uitgegeven. Reeds van de oude tijden af aan was het èn uit waterstaat- èn uit krijgskundig oogpunt van groot belang, hoe het water van den Rijn deels langs den Nederrijn en IJsel deels langs de Waal naar zee zou vloeien. Allengs had zich deze toestand gevormd, dat het water grootendeels langs de Waal een uitweg vond, terwijl de oude Nederrijn op den duur bijna geheel verzandde. Door de laatste omstandigheid hadden in de jaren 1672 en vlg. de Franschen gemakkelijk van die zijde ons land kunnen binnendringen, en dit feit had eerst goed de oogen voor de groote belangen, die met deze zaak op het spel stonden, geopend. De Raad van State nam in dezen het initiatief, maar doordat de machtige provincie Holland er geen direct belang bij had en het integen deel door de ligging van de toen nog zoo belangrijke koopstad Dord recht voor deze provincie van het grootste gewicht was, dat het water langs de rivier de Waal zeewaarts kon blijven vloeien, kwam er in de laatste tientallen jaren van de zeventiende eeuw in de zaak niet de minste voort gang. De vrede van Rijswijk in 1697 deed de aangelegenheid uit krijgs kundig oogpunt zelfs eenigszins op den achtergrond komenmaar plotseling werd de zaak weder urgent in 1701, toen de Zuidelijke Nederlanden door Lodewijk XIV werden bezet. Er kwam toen ook werkelijk iets tot stand, nl. een retranchement (landweer) met gracht tusschen de beide rivieren ter hoogte van Pannerden. Die gracht werd de grondslag van een kanaal, tot den aanleg waarvan de drie Geldersche kwartieren met medewerking van de in dezen het meest belanghebbende provinciën Utrecht en Overijsel in 1705 besloten, en tevens deed dit ontstaan het College tot de Beneficiëering van den Nederrijn en IJsel, een regeeringslichaam, aanvankelijk bestaande uit afgevaardigden van de drie Kwartieren van Gelderland, van de Staten van Utrecht, en van de Staten van Overijsel, dat voor den aanleg en later voor het onderhoud van het Pannerdensche kanaal had zorg te dragen. Ik zeide met opzet, dat in het college zitting hadden afgevaardigden uit de drie Geldersche kwartieren. Zooals bekend, werden in Gelderland alleen afwisselend in de hoofdplaatsen van die kwartieren landdagen gehouden, en kan men dus in Gelderland niet, zooals in de meeste andere provinciën, spreken van een eigenlijk Staten-archief. Het is dan ook in zooverre eerst door latere omstandigheden dat het archief van het College tot de Beneficieering in het rijksarchief te Arnhem is terecht gekomen. Immers terwijl aanvankelijk Nijmegen het naast aan de admini- 58

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1917 | | pagina 10