176 van deze indeeling blijkt voldoende bij de dames, die meer dan eens getrouwd zijn, en die de bewerkster nu maar op haar eigen meisjesnaam heeft ingedeeld. Voor het gebruik van den catalogus is deze systeemfout echter van weinig belang, aangezien geregeld door verwijzingen de namen zijn terug te vinden, zoodat men niet eerst bij het bureau van den burgerlijken stand behoeft te informeeren, of de gezochte door een tweede huwelijk naar de haar toekomende plaats is teruggebracht Behalvede personen, die te Rotterdam zijn geboren of daar langer hebben gewoond, zijn in dezen catalogus ook opgenomen, die alleen door hun ambt of betrekking in eenig verband staan met deze gemeente. Voor Kamerleden is dit te verdedigen doch voor de opname van De Ruyter, alleen omdat hij in 1673 door het Admiraliteitscollege van de Maas is aange steld, schijnt mij de zucht om velen te omvatten toch wel wat ver gedreven. Op dienzelfden grond zoude men ook alle portretten van administrateurs en assistenten van Arendsburg op kunnen nemen, of alle commissarissen der tallooze Rotterdamsche vennootschappen. Thorbecke is zelfs bin nengehaald, omdat hij zich verdienstelijk heeft gemaakt voor den Nieuwen waterweg en de spoorverbindingen naar het zuiden. Omgekeerd zijn de tooneelspelërs slechts opgenomen, indien zij „in politiek" zijn afgebeeld, doch zijn hunne portretten in bepaalde rollen voor de afdeeling Kunst gereserveerd, eene scheiding die mij niet vrij schijnt van willekeur. Regentenstukken en groepen van colleges zijn hier niet opgenomen en zullen bij de betrokken colleges worden vermeldgraf tombes, zegels, wapens en gedenkpenningen (met- en zonder portretten) zijn daarentegen weder bij de portretten gevoegd, en geboortehuizen zijn zelfs „niet geheel verbannen, doch slechts (gelukkig!) in een noot vermeld". Bij de portretten zijn de makers opgegeven doch bij boekprenten van mindere waarde is noch de prentmaker noch de grootte aangeteekend. Welke grenzen hier voor die „mindere waarde" zijn gesteld, wordt niet medegedeeld, zoodat subjectieve opvattingen in de toepassing niet zijn uitgesloten. De geringe hierdoor uitgespaarde ruimte had geheel ingewonnen kunnen worden, wanneer de geheel overbodige verwijzing naar het Nieuw Biographisch Woordenboek ware achterwege gebleven. Zoover dit aan de samenstelster bekend was, is bij portretten uit boeken ook de herkomst opgegeven. Bij no. 760 (R. Fruin) is echter niet vermeld, dat dit afkomstig is uit den L e i d s c h e n Studenten-almanak van 1879. Ik vermeld dit hier om er de schrijfster op te wijzen, dat deze almanakken ook nog andere niet beschreven Rotterdamsche portretten bevatten, zooals het portret van Fruin in 1900, van W. Nolen in 1907 en van J J. Prins in 1899 (dat van 1867 is aanwezig). Volledigheid zal hierbij echter altijd wel tot de pia vota blijven behooren. Als geheel 177 blijkt de collectie met zeer veel zorg bijeengebracht te zijn, soms zelfs met te veel zorg, door ook een m. i. te groot aantal photographieën van onbelangrijke personen op te nemen. Voor photographieën toch is slechts een beperkte levensduur te verwachten en bij de echt-Hollandsche manier om zich voortdurend te laten photographeeren lijkt het mij een onbegonnen werk, om zelfs maar te trachten van alle locale grootheidjes van den zooveelsten rang een photographisch afbeeldsel te verzamelen, dat slechts weinig langer zal stand houden dan de bescheiden vermaardheid van den afgebeelde zelf. Geheel weigeren kan men deze photo's niet, doch grooter beperking, dan volgens den Rotterdamschen catalogus is betracht, schijnt mij toch aan te bevelen. Van de beroemde stadgenooten, die door een groot aantal portretten vertegenwoordigd zijn, valt speciaal te wijzen op de hoogst interessante collectie portretten van Erasmus, die hier 215 nummers vult. Het gebruik van een catalogus, ook voor hen, die dezen niet alleen om de afgebeelde personen raadplegen, wordt zeer vergemakkelijkt door het register op de schilders, photografen, uitgevers en vervaardigers van bijschriften. De bespreking viel onwillekeurig langer uit dan mijn plan was, en daarbij traden uit den aard de opmerkingen het meest naar voren, waar door de waardeering voor het geheel wordt verduisterd. Dat is nu eenmaal de tegenkant van elke kritische beschouwing; slechte werken vermeldt men vluchtig, doch aan de goede stukken wijdt men meer aandacht. Ik herhaal daarom aan het slot van deze bespreking mijne waardeering voor de zorg vuldige en loffelijke bewerking van het geheele werk, waartegenover de opmerkingen meest slechts technische détails betreffen. Wij wenschen aan de kundige bewerkster veel genoegen van haar werk en hopen, dat zij hierin eene aansporing moge vinden, om dit spoedig te doen volgen door een catalogus van de overige gedeelten van de zeer belangrijke Rotterdamsche prentverzameling. J. C. OVERVOORDE. Literatuurkroniek. Korrespondenzblatt des Gesamtverenis der deut- schen Geschichts- und A j t e r t u m s ver e i n e. Fünfundsech- zigster Jahrgang 1917. Januar u. Februar. Nr. 1 u. 2. Marz u. April. Nr. 3 u. 4. In de vergadering der vereeniging, gehouden te Frankfurt a. Main op 14 September 1916, deed de archivaris van Metz een uitvoerige mede- deeling over de maatregelen, door hem genomen tot redding der archieven

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1916 | | pagina 17