172 deze quaestie en andere er mede verband houdende punten aanteekeningen, welke, toen ze waren uitgewerkt, te uitvoerig bleken om ze in den inven taris te laten drukken, en die ik daarom besloot door middel van het Archievenblad bekend te maken. Het bedoelde stadrecht is gebonden in een houten met bruin ge stempeld leer overtrokken band, welke ten tijde der publicatie defect was, maar naderhand werd gerestaureerd. Ongeveer de helft van den band wordt ingenomen door beschreven perkamenten bladende andere helft bestaat uit blanco papier. Het register werd aangelegd in het midden der 16e eeuw door den secretaris Henricus Circulanus alias de Lorewart en bevat de wetten door de schepenen vastgesteld tot het jaar 1555. Ge noemde secretaris schreef zelf den titel en de reeks ongeordende bepa lingen, welke aanleiding tot de onzekerheid aangaande de volledigheid van het handschrift gaven, terwijl de schrijvers van de aan die bepalingen voorafgaande deelen mij onbekend bleven. De inhoud van het wetboek komt niet overeen met zijn titel, volgens welken het zou bestaan uit vier boeken (deelen). Men kan er namelijk slechts drie in onderscheiden, benevens eene onmiddellijk aan het derde deel aangesloten reeks ongeordende bepalingen, waarin volgens mr. Tei.tino het vierde deel kan schuilen. Voor deze voor de hand liggende gissing valt wel wat te zeggen. De secretaris Circulanus, schrijver van den titel en het slot, verklaarde zelf in den aanhef, dat het geheel „gedeelt is in vier boiclcen ygelijck boick bysonder sijn taeffel", en dus valt het gemak kelijker te gelooven, dat het vierde deel ongeordend bleef dan dat het ontbreekt. Toch is deze mogelijkheid geenszins uitgesloten. Als men het handschrift eenigszins opmerkzaam beschouwt, dan ziet men, 1°. dat het le, 2e en 3e deel duidelijk door opschriften van elkaar onderscheiden zijn en dat er vóór elk deel een of meer, later gedeel telijk weggesneden bladen gereserveerd bleven voor de tafels, waarvan zij zouden worden voorzienmaar dat deze tweeërlei onderscheidingen niet bestaan tusschen het derde deel en de ongeordende bepalingen; 2°. dat de slotbepaling van deel 3 onvolledig is en dat zij werd doorgestreept, ten einde de eerste der ongeordende bepalingen er onmiddellijk achter te kunnen laten volgen; 3°. dat deze doorgestreepte slotbepaling volledig wordt teruggevonden in de 88ste van de reeks ongeordende bepalingen 4°. dat de ongeordende bepalingen bijzonder fraai geschreven zijn, met in gothischen stijl geteekende hoofden, voorzien van karakteristiek versierde beginletters, waardoor zij geenszins den gewonen indruk, aan voorloopig werk eigen, maken. Deze vier punten ondersteunen de conjectuur van mr. Teltino niet. J) Volgens de telling van mr. Teltino. 173 Integendeel houd ik ze voor even zoovele aanwijzingen, dat de ongeor dende bepalingen het derde deel completeeren, en dan volgt daaruit van zelf, dat het vierde deel ontbreekt. Maar hoe dit zij, vast staat in elk geval, dat de schrijver van den titel zijne belofte, vier deelen met tafels te zullen leveren, niet is nagekomendoch daarvoor bestonden redenen. Aan het slot van den titel leest men in maconniek quadraatschrift„per me Henricum Circulanum alias de Lorewart secreta". Deze Henricus moet synoniem zijn met Henrick Boeoheldie in het gerichtsprotocol van 1549—1556 herhaaldelijk als secretaris van Steenwijk voorkomt. Onder het geciteerde slot van den titel staat zijn monogram H(enrick) B(oeghel) A(lias) D(e) L(orewart) en in den beginletter van artikel 113 der onge ordende bepalingen staan of beter gezegd stonden want de bladen, waarop mr. Teltino in 1891 nog de artikelen 107—113 las, zijn ver dwenen zijne initialen H. B. v. L. met het woord scriba, het jaartal 1549 en het wapen van Steenwijk2). Henrick Boeohel werd in 1557 als secretaris opgevolgd door mr. Zeoher ter Steghe. Bedenkt men in dit verband 1n. dat het jongste der ongeordende bepalingen werd vastgesteld in Februari 1555 en dus in een met het tijdstip van Boeghel's vervanging ongeveer samenvallend jaar; 2°. dat hij van de in den titel beloofde vier tafels aan de keerzijde van het schutblad slechts een begin maakte met de tafel van het eerste deel, doch reeds bij het derde artikel midden in den zin ophield, dan dringt de gedachte naar voren, dat de secretaris Boeohel plotseling uit zijn werkkring werd gerukt en dientengevolge zijne toezeg ging niet heeft kunnen houden. En dat zijn opvolger het werk niet vol tooide, is eveneens te verklaren. De oude Steenwijker wetten sloten zich in de 2e helft van de 16e eeuw niet meer aan bij de humaner rechtsbegrippen, welke bij de burgerij langzamerhand ingang hadden gevonden. De honderd en meer jaren oude statuten waren herhaaldelijk gewijzigd en aangevuld. Vele artikelen waren daardoor onduidelijk geworden, andere spraken elkaar tegen. Vooral was dit met de strafrechtelijke bepalingen het geval. De burgers klaagden over de onevenredigheid van de opgelegde boeten, en nieuwe schepenen, die wat nauw van geweten waren, maakten bezwaar of weigerden den eed te zweren, dat zij naar deze verouderde en onduidelijke wetten recht zouden spreken 3). Ten tijde dat de secretaris Boeghel het stadboek samenstelde, bestond er te Steenwijk dus dringend behoefte aan eene radicale wetsherziening 4)maar de toen reeds dreigende invoering van een voor alle Nederlanden geldend crimineel straf- en procesrecht, welke, J) Cirkel en Beugel (Boeghel) beteekenen ring. 2) Zie de uitgave van mr. Teltino: noot op blz. 131. 3) Memoriaal van resolutiën, deel 15581582, fol. 84 verso. 4) Voorrede van het Keurboek, d.d. 11 Januari 1579.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1916 | | pagina 15