Het oudste stadrecht van Steenwijk. 170 En welke zekerheid heeft men, dat niet juist in de gemeenten met de belangrijkste bouwwerken en archieven een regeling of een voldoende regeling zal achterwege blijven, waartegen geen maatregelen zullen kunnen genomen worden, nadat de Regering te kennen heeft gegeven, de zaak niet van algemeen belang te achten? De Eerste Kamer liet zich in haar Voorlopig verslag over hoofdstuk Binnenlandsche Zaken van de begroting voor 1917 als volgt uit over deze wijze van wetgeving in de schijn van gemeenteverordeningen „Door enkele leden werd er op gewezen, dat huns inziens de regeering te ver ging door, zooals den laatsten tijd herhaaldelijk voorkwam, de gemeentebesturen aan te schrijven verordeningen vast te stellen, bijv. over drankhuizen, brandvoorko- rning, bioscoopgevaar enz. De door de Regeering uitgeoefende drang ging somtijds zoo ver dat opgave verlangd werd van de maatregelen, die dienaangaande getroffen waren; ook werden van regeeringswege concept-verordeningen toegezonden, somtijds binnen enkele dagen gevolgd doo verbeterde concepten, welke ook dan nog niet altijd uitvoerbaar bleken. Deze leden waren van meening dat, wanneer de regeering invoering van bepaalde voorschriften alom in den lande noodig acht, het verkies lijker is zulks over het geheele land bij de wet te regelen, dan plaatselijke verorde ningen uit te lokken, waarbij niet eens de zekerheid bestaat, of zij aan het gewenschte doel zullen beantwoorden Hetgeen tot verdediging van de handelwijze van de Regering werd aangevoerd door „andere leden", was al zeer zwak „Andere leden waren het hiermede grootendeels eens, doch meenden er op te moeten wijzen, dat gemeentelijke regeling sneller kan tot stand komen, en bovendien gemeentelijke verordeningen zich beter aan plaatselijke toestanden kunnen aanpassen." Een sneller regeling van een zaak is misschien wel door gemeente- like voorziening te verkrijgen, maar met de nadelen, dat zij minder volledig is en voldoende kontróle ontbeert, waarin een Rijkswet door deskundig toezicht had kunnen voorzien. En dat gemeentelike verordeningen zich beter aan plaatselike toestanden kunnen aanpassen, is wel waar, maar dit voordeel was toch ook zonder daaraan verbonden nadelen te verkrijgen geweest, als de aanwijzing van de bij artikel 6 bedoelde gebouwen aan het gemeentebestuur onder toezicht van Oedeputeeerde Staten was overgelaten geworden. De Regering gaf op de aanmerkingen van de Eerste Kamer o.a. het volgende weinig zeggende antwoord „Gemeentelijke verordeningen. De hier bedoelde wijze van optreden der Regeering doet geenszins tekort aan Dit wordt geïllustreerd door hetgeen de bladen van 13 December 1916 bevatten: Wijl tegen de onlangs aan de gemeentebesturen toegezonden concept verordeningen betreffende maatregelen tegen brandgevaar, wat aangaat monumenten van geschiedenis en kunst en andere gebouwen, enkele juridische en redactioneele bezwaren zijn geopperd, die den minister van binnenlandsche zaken bij nader inzien juist voorkwamen, heeft de commissaris der Koningin in Zuid-Holland den gemeente besturen in deze provincie verzocht, die stukken als vervallen te willen beschouwen en daarvoor in de plaats te stellen thans toegezonden gewijzigde ontwerp-verordeningen. 171 de wettelijke vrijheid van de gemeentebesturen, om al dan niet maatregelen te treffen en eventueel den inhoud van voorschriften naar eigen inzicht te doen luiden. Het toezenden van concept-verordeningen bindt de besturen tot niets en beoogt uitsluitend, den arbeid dier besturen te vergemakkelijken, voorzooveel zij geneigd mochten zijn, aan een wenk der Regeering gehoor te geven. Terecht is in het Voorloopig Verslag opgemerkt, dat gemeentelijke regeling sneller tot stand kan komen dan eene wet, en dat bovendien gemeentelijke verorde ningen zich beter aan plaatselijke toestanden kunnen aanpassen." De in de archivarissenbijeenkomst van 1915 op touw gezette pogingen, om van de kerkelike archieven nog te redden wat er van te redden viel, zal dus eindigen met het tot stand komen van enige plaatselijke brand- verordeningen. Hiermee kan natuurlijk niemand, die het belang van die archieven beseft, zich neerleggen. In de jaren dat deze zaak aan de orde is, is nu wel voldoende ge bleken (wat ieder die de kerkelike toestanden enigszins kent en nadenkt, van te voren had begrepen), dat de kerk onmachtig is, om de archieven voor ondergang te bewaren. Welnu, dan is er ook geen andere uitweg dan dat de Staat, waarvan de kerk ten dele als een van de organen te beschouwen was, zelf de hand tot redding biedt. Zeer juist lijkt mij ook de opmerking van een inzender in de Nieuwe Rotterdamsche Courant dat de Nederlands-Hervormde kerk niet met de oude Gere formeerde kerk kan vereenzelvigd worden, uit welke laatste zich ook andere gezinten, als de Christelik-Gereformeerde kerk, de Vrije gemeente, vele Remonstrantse gemeenten enz., ontwikkeld hebben. Deze vinden haar geschiedenis ook in de archieven, die bij de Nederlands-Hervormde kerk zijn bewaard gebleven, beschreven, hebben dus een even groot belang als deze kerk bij de bewaring van de archieven en kunnen niet in de verwaarlozing ervan toestemmen. De Staat vervult dan, door zich die archieven aan te trekken, een nasionaal belang, waarin op geen andere wijze te voorzien is. PETER VAN MEURS. Bij mijn arbeid aan den inventaris van het oud-archief der stad Steenwijk onderzocht ik haar oudste wetboek met meer dan gewone" belangstelling, voornamelijk ten einde eene oplossing te vinden van de door wijlen mr. A. Telting in de voorrede zijner publicatie van de oude Steenwijker wet ten J) besproken vraag, of het onafgewerkt of onvolledig is. Hoewel mijn onderzoek geen volkomen bevredigend resultaat had, maakte ik toch over Overgenomen in dit blad, XXV, 44 en 45. -) Stad-, dijk- en markerechten, uitgegeven door de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, deel I, stuk X. Zwolle, 1891. 8°.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1916 | | pagina 14