142 dat de Minister zich bereid heeft verklaard in deze zijn tusschenkomst te verleenen, en nu zou ik in verband hiermede den Minister willen wijzen op een der meest geteisterde steden van Noord-Frankrijk, waar zich een zeer omvangrijk en ook voor Nederland buitengewoon belangrijk archief bevindt, n.l. dat van Rijssel, waarin uit verschillende Vlaamsche steden zeer veel is bijeengebracht, dat voor de middeleeuwsche geschiedenis van Nederland van overwegend groot gewicht is. Ik zou deze bijzonderheid onder de aandacht van den Minister willen brengen en hem vragen of het ook gewenscht zou wezen de Duitsche Regeering er op indachtig te maken, dat door veiligheidsmaatregelen of door verplaatsing de gevaren zouden kunnen worden afgewend, die deze ook voor Nederland zoo belangrijke verzameling wellicht bedreigen". De Minister heeft hierop geantwoord, dat hij gaarne het mogelijke zou doen om tot behoud van dat archief bij te dragen. Bij de beraadslaging over hoofdstuk VII B der Staatsbegrooting voor 1917 sprak het lid der Tweede Kamer Van Beresteyn op 2 Maart 1917 het volgende „Eenige jaren geleden is de maatregel getroffen,"dat de oudere archieven van het Departement (van Financiën), tot 1830 toe, zijn overgebracht naar het Rijksarchief, ten einde daarvoor een brandvrij verblijf te verkrijgen en verder een behoorlijke bewerking en ordening er van te verzekeren. Naar het schijnt is daarbij een uitzondering gemaakt voor zeer belang rijke documenten, welke nog op het Departement van Financiën zouden berusten. Ben ik goed ingelicht, dan zijn er verschillende eigendoms bewijzen en verschillende akten, welke er mede in verband staan, op het Departement blijven berusten. Het wil mij voorkomen, dat deze documenten voor den Staat evenveel waarde hebben als tal van archieven van kleine dorpspotentaten en water schappen, die op het oogenblik een eervolle plaats in het Rijksarchief innemen. Boetenboeken, schepenregisters en dgl. zullen misschien waarde hebben, historische waarde vooral, ik geloof toch dat, wanneer men de) bewijzen van het Departement van Financiën naziet, die zeker niet minder historische waarde hebben, maar bovendien waarde voor den Staat als middelen tot handhaving van het recht. Nu acht ik het niet een uit de lucht gegrepen denkbeeld, dat er ten deze brandgevaar bestaat. Ik herinner er aan, dat de overbuurman van het Ministerie van Financiën indertijd brand heeft gehadhet Ministerie van Marine is toen verbrand, waarbij ook de archieven voor een groot gedeelte verloren zijn gegaan. Men zou ook kunnen herinneren aan den brand, die onlangs heeft plaats gehad in Groningen in de universiteits-bibliotheek, 143 een brand die gelukkig geen grooten omvang heeft gehad, zoodat men met een dergelijke eventualiteit rekening moet houden. (De heer Kolkman zegt hier: „Er staat toch op de kasten: Deze eerst te redden!') Ja, mijnheer Kolkman, dat staat er wel bij, maar het is de vraag of dit stellig mag gebeuren voor dit heele domeinarchief. Het is niet een enkele kast en ik geloof dat men daar niet te zeer op mag rekenen. Waar het nu zulk een uitstekend archief geldt, dat goed wordt beheerd, zou ik den Minister van Financiën willen vragen, of hij het niet met mij eens is, dat die archieven komen in het Rijksarchief, waardoor die docu menten van historische en economische waarde voor den Staat komen in een brandvrij archief, waar zij thuis behooren. Ik gevoel het bezwaar, dat men zal zeggendie stukken moeten voor de hand liggen en mogen niet door elkander worden gewerkt door een of ander archiefambtenaar, die daar geen verstand van heeft. Maar ik wil dit onmiddellijk refuteeren, zeggende dat, naar mij bekend is, de archieven die naar het Rijksarchief worden overgebracht, daar altijd bewaard zijn, zooals de ambtenaar van het Departement ze heeft ingericht. Ik ben dan ook overtuigd dat, wanneer die archieven worden overgebracht naar een brandvrije bewaarplaats, het Ministerie van Financiën daarvan geen bezwaar zal ondervinden. Integendeel. Het zou mij verheugen, indien de Minister er geen bezwaar tegen had deze zaak van de bewaring van deze rijkseigen dommen te willen overwegen". De Minister van Financiën antwoordde hierop „Wat de oude archieven betreft, waarover de geachte afgevaardigde uit Winschoten heeft gesproken, kan ik mededeelen, dat de verschillende stukken van vóór 1821 uit de afdeeling Domeinen van het Ministerie van Financiën reeds overgebracht zijn naar het Rijksarchief, althans voor zoover ik juist ben ingelicht. Mocht dit niet het geval zijn, dan ben ik bereid te overwegen, in hoever aan den wensch van den geachten afgevaardigde kan worden voldaan. Ten aanzien van de stukken van 1822 tot 1841 heb ik aan den chef van de afdeeling van mijn Departement, welke het geldt, de vraag gesteld of hij bezwaar had om aan een dergelijken wensch te voldoenin dezen vorm, dat die archieven wel zouden worden overgebracht naar het Rijks archief, maar onder de verplichting, dat zij daar zullen worden bewaard in dezelfde volgorde, waarin zij van de afdeeling Domeinen waren gekomen. De raadpleging zal dan niet worden bemoeilijkt en het brandgevaar wordt zeer verminderd. Intusschen heb ik nog geen antwoord op die vraag gekregen en ik kan dus op het oogenblik nog geen toezegging doen. Ik acht echter een overwegend bezwaar daartegen niet waarschijnlijk".

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1916 | | pagina 16