140 thans noodzakelijk is het verkrijgen van nieuwe ruimte te overwegen. De belangstelling in de verzamelingen neemt toe. Het verslag van de commissie voor de publicatiën de heeren Prof. dr. Kernkamp, Dr. mr. Muller, Mr. dr. Van Brakel en Prof. mr. Posthumus deelt mede, dat zij haar taak heeft aanvaard en hare werk zaamheden geregeld. Met de firma Martinus Nijhoff is een overeenkomst aangegaan omtrent de uitgave van het Jaarboek. Wat betreft de uitgave van grootere publicaties is de Commissie nog niet verder gekomen dan de voorbereidende besprekingenzij heeft daarbij het gemis gevoeld van het overzicht der leemten in de kennis der economische geschiedenis van Nederland en zijne koloniën, dat volgens art. 10 harer instructie zoo spoedig mogelijk behoort te worden samengesteld. Intusschen heeft zij voor de honoreering en de wijze van uitgeven het Historisch Genootschap tot voorbeeld genomen. De bijdragen tot de economische geschiedenis van Nederland in dezen bundel bestaan vooreerst uit „De geheime lijnwaadcontracten der Neder- landsche Handelmaatschappij (1835-1854)", medegedeeld door Mr. N. W. Posthumus. Deze publicatie sluit zich aan bij de in het eerste Jaarboek opgenomen „Bescheiden betreffende de uitbesteding van lijnwaadleverantiën door de Nederlandsche Handelmaatschappij in de jaren 18441847". De stukken zijn ontleend aan het archief van het Departement van Koloniën, met uitzondering van een viertal, dat in het archief van het Departement van Buitenlandsche Zaken wordt aangetroffen. Aan het slot van de uit nemende inleiding vinden we een aanmerking op den schrijver van een opstel over een lijnwaadcontract in de Economist van 1916, die slechts over onvoldoend bronnenmateriaal had kunnen beschikken. Hoe gevaarlijk het is conclusies te trekken op losse gronden, bewijst wel de geschiedenis van de lijnwaadcontracten, die tot heden in een waas van geheimzinnigheid gehuld zijn geweest. De tweede bijdrage is van de hand van Mej. B. W. van der Kloot Meyburg „Een productiekartel in de Hollandsche steenindustrie in de zeventiende eeuw". De stof is ontleend aan twee boekjes in het gemeente archief van Leiden; de inleiding stelt de hoofdpunten in het licht. Dr. H. E. van Gelder deelt „Scheepsrekeningen van enkele der vroegste Guineavaarten" mede, welke hij aangetroffen heeft in de papieren van den Delftschen burgemeester Nicolaas Adriaensz. van Adrichem, welke in het Algemeen Rijksarchief worden bewaard; op het gewicht daai van heeft de bewerker reeds voor een tiental jaren het Historisch Genootschap opmerkzaam gemaakt en in deel XXXII der Bijdragen en Mededeel in gen van dit Genootschap als ook in deel XXXIV van Oud-Holland heeft hij er een en ander uit gepubliceerd. De vaarten zijn volbracht in 1594—1596; de gegevens, die men hier aantreft, dienen 141 ter bevestiging en vermeerdering van hetgeen de „Beschryvinghe van het Groot koninckrijck van Guinea" door Pieter de Marees, in 1912 door de Linschoten-vereeniging uitgegeven, ons leert. De laatste afdeeling van het Jaarboek vormt eene „Nieuwe bij drage tot de kennis van de Hollandsch-Russische relaties in de 16e—18e eeuw. Bronnenpublicatie uit de Amsterdamsche notaris-protocollen", door D. S. van Zuiden. Deze nieuwe bijdrage is eene aanvulling van hetgeen de schrijver in een boekje, dat in 1911 afzonderlijk verschenen is (Am sterdam, Gebr. Binger) had aangeboden. Destijds heeft hij de aanteeke- ningen, die hij bij het doorzoeken der notarieele protocollen gemaakt had, chronologisch aaneengeregen en slechts negen stukken als bijlage opge nomen nu vormen de documenten in extenso de hoofdschotel, maar van een gedeelte wordt slechts de korte inhoud in regestvorm medegedeeld. De bijdrage van 1911 bestrijkt het tijdvak 1591 1722, deze nieuwe bijdrage de jaren 1595 1719. De inleiding kan de vergelijking met die van de andere medewerkers aan dit Jaarboek niet doorstaan. Intusschen is de publicatie welkom, omdat het opsporen van zulke verspreide documenten tijdroovend isin de protocollen zijn vermoedelijk nog meer dergelijke te vinden, b.v. de overeenkomst, welke op blz. 93 van de Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen handel (Rijks Geschied kundige Publicatie) onder nr. 7 is vermeld. Waarom tusschen de regesten een typographisch verschil gemaakt is vgl. b.v. nos. 3135 is mij niet duidelijk; evenmin trouwens waarom van de 99 stukken der eerste bijdrage no. 13 met andere letter gedrukt is. K. H. Berichten. In de Memorie van Antwoord op het Voorloopig verslag van de Tweede Kamer omtrent het Vijfde hoofdstuk der Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1917 komt het volgende voor: Wettelijke regeling van het archiefwezen. Wat de vraag aangaat, of de indiening van het wetsontwerp betreffende de regeling van het archiefwezen spoedig kan worden te gemoet gezien, deelt de onder- geteekende (de Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken) mede, dat hem voorloopig de tijd ontbreekt deze aangelegenheid te bestudeeren. In de zitting der Tweede Kamer van 24 Januari 1917 sprak de heer De Beaufort onder meer het volgende: „Ik wensch alleen nog een paar woorden te zeggen over hetgeen in het Voorloopig verslag is gezegd over bescherming van kunstschatten. Ik heb met groot genoegen gelezen,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1916 | | pagina 15