134 het Domkapittel. Sneed in 1480 vermoedelijk het lste- (n°. 17) en twee jaar later ook het 2de rentezegel (n°. 18). Hij ontving toen voor twee zegels te zamen zes Rijnsche guldens, wat met 30 pond stadsgeld gelijk werd gesteld. Beide zegels zijn artistieke uitingen, waarvan het te betreuren valt, dat er zoo weinig afdrukken van bestaan. Tyman IJsbrantss de vader maakte het 3de rentezegel. Het is even fraai als de beide vorige. De afdruk is, jammer genoeg, nog al geschonden. Vermoedelijk vervaardigd in 1483, werd het in 1486 reeds vernietigd. Hem werden daarvoor 4 R.guldens 7 st. 21 p. 15 s. uitbetaald. Het moeten zeer kleine ponden zijn geweest, waarvan vijf, zooals wij gezien hebben, een Rijnschen gulden uitmaakten. Inderdaad waren het vermoedelijk ponden van vier Utrechtsche stuivers a f 0.06. Van der Chijs vermeldt op blz. 297 van zijn bekend werk op het jaar 1401 een Utrechtsch „statpont", dat aan 9 Dordrechtsche plakken gelijk was. Wij vonden dit kleine pond uitvoerig berekend bij Hollestelle, „Het schild en de daarmede in verband staande Pondenstelsels." Zijn de opgaven juist, wat wij niet kunnen beslissen, dan was op het laatst der 15de eeuw in het Sticht een pond in omloop, dat slechts een waarde had van 4 Utrechtsche stuivers of van 4 X 0.06 0.24. Een pond 0.24. 1 s. 0.012. 1 d. ƒ0.001. Dit pond is waarschijnlijk bij de berekening der zegelstempels gebruikt. Volgens Hollestelle was de koers van den toenmaligen Rijnsgulden in Utrecht gelijk aan dien van den Utrechtschen of Stichtschen gulden en op 1.20 gesteld. Wij krijgen nu voor: 4 r. g. 7 st. 21 p. 15 s. 4 X Z1-20 Z4-80 21 X ZO-24 Z5-04 7 X - 0.06 - 0.42 15 X 0-012 - 0.18 ƒ5.22 Z 5.22 Vervolgens werd nog aan Tvman IJsbrantss voor het vervaardigen van een ander zegel (zie n°. 19) 4 g. 8'/a st. 22 p. 2 st. 6 d. uitbe taald. Is hier, evenals bij de berekening van het 4de rentezegel (n°. 20) een drukfout ingeslopen en verkeerdelijk 2 en 15 stuivers in plaats van schellingen gezet2)? Of werd oudtijds het 20ste deel van een klein stads- 135 pond, zooals het Utrechtsche van 1483, ook wel eens met stuivers aan geduid? In ieder geval hebben we hier te doen met de waarde van den schelling van het kleine pond, zooals uit het volgende blijkt 4 g- X l-20 ƒ4.80 22 X 0.24 5.28 8.5 st. X - 0.06 - 0.51 2 X - 0.012 - 0.024 6 X 0.001 - 0.006 5.31 Gijsbert van Wede. Sneed in 1488 het vierde rentezegel (n°. 20). Het is nagenoeg gelijk aan het door Tyman IJsbrantss. in 1483 vervaar digde, maar heeft minder kunstwaarde. Het is tot 1522 in gebruik geweest en drie jaar later verbroken. Peter Hubertss. Deze was in 1529/30 de schepper van het fraaie groote zegel met den burg en het wapen der stad (n°. 5) en vermoedelijk ook van de zilveren stempels van het 3de en 4de secreet-zegel (n°s. 11 en 12). Vervolgens maakte hij nog een koperen stempel voor het 5de rentezegel (n°. 21). Dit zegel, helaas erg geschonden, is daarom zoo merkwaardig, omdat het tegelijkertijd de symbolen der stedelijke en der Oostenrijksche heerschappij laat zien. Het is hoogst zelden gebruikt. Eindelijk danken we nog aan zijne hand het stadszegel ten zaken (no. 23), dat aan het groote zegel (no. 5) gelijk is. Het werd gebruikt ten behoeve der lijfrentebrieven en is in 1658 tegelijk met het groote zegel, dat in dit jaar gestolen was geworden en kort daarop teruggevonden werd, in stukken geslagen. Roeloff van Cuylenburch. Maakte in 1658 den stempel voor het groote zegel (n°. 6). Het stelt het gekroonde Utrechtsche wapen voor met horizontale lijnen in de benedenhelft, door twee klimmende leeuwen vastgehouden. Hij ontving er 400 voor. Later is dit zegel vernieuwd met verticale strepen in het wapen. Er is in 1810 nog mede gezegeld. Mede vervaardigde hij de stempels van het 5de en 7de secreetzegel (nos. 13 en 15), hebbende respectievelijk een ornament en horizontale strepen in het wapen. Meerdere namen van stempelsnijders vonden we niet vermeld. Hoofdstuk VII beschrijft de opgedrukte stadszegels. Van de drie afgebeelde exemplaren zijn slechts twee op oorkonden teruggevonden. Ze hebben gediend voor het maken van afdrukken in opgedrukte en met papier bedekte ouwels. Rubriek VIII geeft de beschrijving van zes schouten-zegels, die merk waardig zijn om de wapens en omschriften, die er op voorkomen. Mr. Muller geeft uitvoerige mededeelingen over het benoemingsrecht van het schoutambt onder de verschillende regeeringen. De burgemeesterszegels vormen het slothoofdstuk. Ze zijn de minst merkwaardige, ook uit een 1) In een verordening van den Utrechtschen raad van 1486 komt de gouden Rijnsgulden a 32 st. en de Utrechtsche gulden a 30 stuivers voor. (V. D. Chijs, blz. 354.) 2) Inderdaad is dit eene fout en eene erge: natuurlijk is het Utr. stadspond, zooals alle ponden, verdeeld in schellingen en penningen. Ik vermoed, dat men in het afschrift der rekening de s. bij abuis heeft gecopieerd als st., en dat ik de fout bij den druk heb over het hoofd gezien. De middeleeuwsche stadsrekeningen zijn steeds in Utr. stadsponden opgemaakt („ponden, alse 8 cromstert voirt pont"). S. M.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1916 | | pagina 12