132
De gevolgde indeeling maakt het gemakkelijk de verschillende zegels
eener rubriek onderling te vergelijken, iets wat men bijv. bij de beschrij
ving der zegels in den Catalogus van het Utrechtsche museum van oud
heden, door mr. Muller bewerkt, niet kan doen. Korte inleidingen vóór
iedere rubriek en beknopte, maar veel zeggende, bijschriften onder ieder
der afgebeelde zegels, geven interessante verklaringen over het gebruik,
den tijd van uitgifte, de vervaardigers en de verdere lotgevallen dier
merkwaardige hulpmiddelen van het voormalige Utrechtsche stadsbestuur.
Het groote zegel vertoont in hoofdzaak vier typen, die met de politieke
geschiedenis der stad overeenstemmen. In 1196 was het zegel met den
Burg in gebruik. In 1277 ziet men er St. Maarten op, zittende als bisschop,
embleem der bisschoppelijke heerschappij. Na den val dezer laatste
regeering in 1528, werd op keizerlijk bevel de stadsburg weer terugge
nomen. Het vierde type, eindelijk, vertoont het gekroonde stadswapen
door twee klimmende leeuwen vastgehouden.
Het groote zegel schijnt ook te zijn gebruikt voor het zegelen van
belangrijke stukken, door schout en schepenen uitgevaardigddeze oorkon
den van het gerecht werden daarmede, zegt mr. Muller, in zoogenaamde
„statbrieve" veranderd. In 1252 komt voor het eerst op den rug van het
2de groote zegel een contrazegel voor met het randschrift: Contrasigillum
civitatis Trajectn (n°. 8). Het is slechts 20 jaar in gebruik geweest en
werd toen door het geheimzegel vervangen, dat vermoedelijk tot 1442
als contrazegel heeft dienst gedaan, om echter in 1482 weer en ditmaal
voor goed naast het stadssignet „als contrazegel van de van den raad
uitgegane charters" op te duiken.
Toen in 1483 het groote zegel was gestolen, verschenen vele brieven,
die er mede waren gezegeld. Op de achterzijde van het groote zegel
zag men toen op sommige exemplaren vingerafdruksels in plaats van het
stads-signet. Al deze stukken, nu, die hunne „behoirlike teykeninge ende
caracteren niet (hadden), soe dat signet van de stat van Utrecht after opt
zegel niet gedruct en is", werden ongeldig verklaard.
Later werd het handige secreetzegel ook voor andere doeleinden
gebruikt, zelfs als opgedrukt zegel op „open plackert-brieve".
Onder de secreetzegels, evenals dit het geval is met de in rubriek
IV vermelde stadszegels voor rentebrieven, komen hoogst artistieke exem
plaren voor, waarvan het jammer is, dat er zoo weinig afdrukken van
zijn overgebleven. De lijfrente-zegels danken hun ontstaan aan het toe
nemen in de 15de eeuw van het uitgeven van lijfrentebrieven door de
Nederlandsche steden. In den beginne had men daartoe het secreet-zegel
gebruikt, maar het bleek weldra noodzakelijk een afzonderlijk zegel daar
voor aan te schaffen.
133
De stempels werden dikwijls vernieuwd, doordat de oude na iedere
leening werden gebroken. Zegel n°. 20 echter bleef langer in gebruik,
men is toen, zegt de schrijver, blijkbaar van systeem veranderd, er is
vermoedelijk in 1488 een hervorming in dit opzicht tot stand gekomen.
Het is opvallend, dat de beneden linkerhelft van het Utrechtsche
stadswapen op de zegels zoo verschillend in teekening voorkomt. Nu
eens is deze, naar wij meenen, gestippeld (n°s. 5, 12 en 23) dan weer
gebloemd (n°. 13) of met horizontale (no. 6) en verticale strepen (n°. 7)
versierd. Wat kan toch de oorzaak van die verscheidenheid zijn geweest?
De heer Muller verklaart het ons niet. Wel zegt hij in zijn Cata
logus van het museum van oudheden, 2de druk, blz. 143, dat de horizon
tale heraldische lijnen omstreeks de helft der 17de eeuw eene verkeerde
gewoonte opkwamen. Een zelfde ongelijkheid in het wapen weer
spiegelt zich in de Utrechtsche stadsmunt. Er bestaan stuivers, oorten en
duiten met gestippelde-, gebloemde-, horizontale- en verticale lijnen in het
wapen. Dit moet groote verwarring hebben gegeven. Nu zou men
allicht denken, dat die veranderingen waren aangebracht met het doel het
conterfeiten der munt tegen te gaan. Het tegendeel is waar. Toen in
1579 nieuwe oorten aan de Utrechtsche munt waren gemunt, die in
plaats van de strepen van keel in de geschuinde linkerhelft van het wapen
van de oorten van 1578 een fraai bloem- of lofwerk hadden, meenden de
Utrechtenaars dat het valsche oorten waren en men weigerde ze aan te
nemen. De regeering haastte zich de burgerij gerust te stellen door de
nieuwe oorten echt en in Utrecht gemunt te verklaren, er bijvoegende,
dat, wie het waagde de aanneming er van te weigeren, met 20 stuivers
zou worden beboet. Toen Cuylenburch in 1658 zijn groote zegel met
horizontale lijnen in het wapen sneed, was juist een jaar te voren een
dergelijke duit te Utrecht geslagen, het zegel volgde hier dus de munt.
Stuivers met ornament of lofwerk zijn in 1582 tot zelfs in 1600 geslagen
het was dus iets zeer gewoons. Munten met gestippelde onderhelft
komen reeds op het eind der 15de en in het begin der 16de eeuw te
Utrecht voor. Er is geruimen tijd willekeurig met de teekening van het
stadswapen omgesprongen.
Uit de beschreven Utrechtsche stadszegels leeren we enkele personen
kennen, die de stempelkunst hebben uitgeoefend. Bij de beschrijving der
bisschoppelijke munten door Van der Chijs worden deze namen niet
genoemd. Het zijn:
Dirck Baers. Sneed den stempel van het 2de secreet-zegel (n°. 10)
en dien van het signet (n°. 22, niet 23, zooals op blz. 24 vermeld staat).
Beide zegels vertoonen St. Maarten te paard met den arme. De stempels
zijn omtrent 1436 vervaardigd;
Tyman Tyman IJsbrantss. Zoon van den beroemden goudsmid van