104
zocht men met aandacht naar bronnen voor de geschiedenis der eerste Pruisi
sche bezetting der thans opnieuw door de Duitschers veroverde provinciën.
De oogst viel zeer mee, vooral in de landsarchieven der departementen
Warschau, Petrikau, Plock, Calisch en Bialystok. Een werk, dat de zeer
verspreid gevonden stukken overzichtelijk beschrijft, is thans in voorbereiding.
In het Hoofd-staatsarchief werd een begin gemaakt met het bijeenbrengen
van alle aanwezige origineele oorkonden, welke licht werpen op de Duitsche
en Pruisische geschiedenis (wat intusschen zonder nadere toelichting een
uiterst bedenkelijke handelwijze schijnt, die sterk doet denken aan de in de
archiefleer reeds lang verlaten opvatting, dat het wenschelijk zou zijn om,
zonder op de herkomst der stukken te letten, verzamelingen aan te leggen
van bescheiden, die op bepaalde onderwerpen betrekking hebben). Met het
zelfde doel zijn ook de oorkondenverzamelingen der bibliotheken Krasinski
en Zamoyski onderhanden genomen. Van 675 tot nu toe onderzochte oor
konden van de jaren 1215—1415 uit het genoemde staatsarchief zijn niet
minder dan 369 van belang voor de Pruisisch-Duitsche geschiedenis, met
name voor het land der Orde, Posen en Silezië. In het financieele archief
werd oud-Poolsch materiaal aangetroffen voor de geschiedenis der tegen
woordige Pruisische provincies Posen en West-Pruisen en eenige Pommersche,
Silezische en Oost-Pruisische districten, nl. ongeveer 200 handschriften van
het eind der middeleeuwen tot de 18e eeuw, een materiaal, zoo omvangrijk
en belangrijk, dat men tot spoedige publicatie daarvan reeds heeft besloten.
Hierbij bevindt zich o.a. een „lustratie" van de Pruisische landen van 1664,
met nauwkeurige beschrijvingen van alle koninklijke goederen, sloten, steden,
dorpen enz. van het tegenwoordige West-Pruisen en schilderingen van oude
burchten in Pruisen en Posen, waaronder eenige onbekende beschrijvingen
van de Marienburg.
Deutsche Geschichtsblatter. Monatsschrift für Erforschung
deutscher Vergangenlieit auf landesgeschichtlicher Grundlage. Juni—Oktober
1916 6io Heft. Friedrich Andreas Perthes A.-G. Gotha.
Wilhelm Schoof bespreekt uitvoerig een studie van W. Reinecke,
Das Stadtarchiv zu Lüneburg (in: Quellen u. Forschungen zur
braunschweigischen Geschichte, Bd. VI). In het oude
Lüneburger raadhuis is een stemmige archiefkamer, welker inrichting dateert
van 1521 en geheel behouden is gebleven. Zij was uitsluitend bestemd
tot bewaring der documenten, welke tot steun van de rechten der stad
konden dienen. Van een archief in de nieuwere beteekenis, van het be
waren van alle afgedane stukken, met bepaalde uitzonderingen, was tot
ongeveer 1860 geen sprake en zelfs thans is deze zaak nog niet voldoende
geregeld. Behalve de genoemde kamer werden ook de „Alte Kanzlei"
en de „Körkammer" (verkiezings- en zittingzaal) gebruikt voor het bewaren
105
van oorkonden en sommige andere soorten van akten. De burgemeesters
borgen hun stukken in de burgemeesterskamer, de beide tresoriers zorgden
voor de „Kammereiregistratur", de „Richteherren" hadden in hun neder-
gerecht de beschikking over bewaarplaatsen, de bouwheeren in hun ambts-
vertrek, en na het midden der 16e eeuw ontstond de „Grosze Registratur",
een zaal, groot genoeg om, naar men meende, voor altijd in de noodige
bergruimte te kunnen voorzien. Sedert 1895 wordt aan een nieuwe regeling
gewerkt. Alle oudere archivalia zijn thans verdeeld in 5 afdeelingenoorkon
den, brieven, akten, handschriften en kaarten. Slechts wat de derde afdeeling
betreft streeft de archivaris naar herstel van de oude serieën. De 18000
oorkonden worden in twee onderafdeelingen, volgens het formaat, naar
ouden trant chronologisch geschikt. De oudste dateert van 1229. Van de
pausen zijn uit de jaren 1274 1517 niet minder dan 75 bullen aanwezig
en uit de jaren 1355 1627 160 oorkonden van Duitsche koningen en
keizers. De brievenverzameling, die ongeveer 8000 nummers telt, bevat
merkwaardigerwijze ruim 1200 middeleeuwsche brieven, van private per
sonen afkomstig. Zeer eigenaardig doet het aan, dat de archivaris gemeend
heeft de stadboeken te moeten indeelen bij de afdeelinghandschriften.
Dezelfde referent geeft een overzicht van een artikel van E. Devrient
in de Thüringisch-sachsische Zeitschrift für Geschichte u.
Kunst, 1914, waarin het stadsarchief van Eisleben wordt behandeld. Uit
een inventaris van 1774 blijkt de groote oorspronkelijke rijkdom van dit
archief. Ook in 1803 blijken nog talrijke stukken aanwezig te zijn geweest,
die thans ontbreken, nl. poorterlijsten vanaf 1501, stadsrekeningen vanaf
1509 en schotboeken vanaf 1521. Vooral het verloren gaan van de laatsten
is wel zeer te betreuren. Na een grondige opruiming werd het over
geblevene in 1811 opnieuw beschreven. De vergelijking met de oudere
inventarissen is een droeve bezigheid. Als door een wonder blijkt het
zoogenaamde handelsboek, 1460 1543, aan de vernietiging te zijn ont
komen, evenals het chronicon, 1520—1730, en een serie testamenten,
aanvangende met het jaar 1500. De testamenten zijn echter in lateren tijd
verdwenen en de beide andere genoemde stukken berusten niet meer in
het stadsarchief. Dit bevat wel andere belangrijke archiefstukken, o.a. de
schotboeken van 1578—1582, doch zeer verkwikkelijk ziet het overzicht
er toch niet uit.
De heer Tille doet mededeelingen over het stadsarchief van Friedberg
in Hessen, naar een geschrift van Dreher, Das stadtische Archiv zu Fried
berg i. d. W., 12731910, welke eveneens leerzaam zijn uit een oogpunt
van archiefverwaarloozing. Hoewel herhaaldelijk op de misstanden betref
fende de verzamelingen gewezen werd, bleef de troostelooze toestand be
staan tot 1907. Sinds dien tijd is het gelukkig geredde, dat nog altijd
belangrijk was, gereinigd en geordend en in 1910 bleek het archief te