100
Wat den graanhandel en de graandistributie betreft had de heer
Unger de talrijke, door hem in geschriften en archieven verzamelde gege
vens bewerkt tot een artikel, dat in het tijdschrift „De Economist"
van April, Mei en Juni verschenen is. Veel van hetgeen daar medege
deeld wordt, zal de lezer terugvinden in bovengenoemd proefschrift, waar
mede de schrijver den graad van doctor in de staatswetenschappen verkreeg.
In het hoofdstuk over „graan" komen dezelfde gegevens voor, reeds in
genoemde artikelen verwerkt, doch nu anders gegroepeerd en op een
andere wijze belicht, terwijl mededeelingen over andere levensmiddelen het
geheel aanvullen.
Wat den schrijver bij het schrijven van zijn proefschrift tot leiddraad
gediend heeft, deelt hij in de inleiding mede. Zeer in het kort wordt de
bekende theorie over het economisch karakter der middeleeuwsche stad,
door Karl Bücher in diens „Die Entstehung der Vo 1 kswirtschaft"
ontwikkeld, nagegaan en getoetst aan de door schrijvers als Von Below,
Van Dillen, Sieveking en Pirenne daarover geuite meeningen. Vervolgens
somt de schrijver die verschijnselen op, welke aan de economische ont
wikkeling in de middeleeuwen ook der Hollandsche steden in meer of
minder mate zekere gelijkvormigheid geven, en wel
le. Streven naar bescherming van den consument, meestal ten koste
van den producent, welk streven tot uiting kwam in maatregelen als: het
concentreeren van koop en verkoop op de markt of ten minste buitenshuis;
het recht der burgers om vóór vreemdelingen of handelaren te koopen
het recht van meekoop of deelingsrecht der burgersverbod van voor-
of tusschenkoophet tegengaan van monopolieshet woekerverbod enz.
2e. Het streven der middeleeuwsche steden naar beheersching van
het omliggende platteland.
3e. Waarborgen voor goed gewicht, goede maat en toezicht op de
kwaliteit der waren
Na kennisneming van deze inleiding zou men meenen, dat de schrijver
naar dit plan ook zijn gegevens uitgewerkt en achtereenvolgens in een
aantal hoofdstukken bovengenoemde punten ter sprake gebracht zou hebben
om ze te toetsen aan de wetgeving der verschillende Hollandsche steden.
Logisch zou deze wijze van bewerking voortvloeien uit het door hem in
de inleiding ingenomen standpunt. Tevens zou dan zijn werk een goed
aaneensluitend geheel geworden zijn, een eenheid gevormd hebben, welke
wij er nu in missen. De schrijver toch heeft er de voorkeur aan gegeven,
achtereenvolgens de verschillende in aanmerking komende levensmiddelen
de revue te laten passeeren en bij elk te vermelden, welke maatregelen de
Juister ware het geweest, de hier genoemde maatregelen te doen aansluiten
bij die, onder 1 opgesomd.
1Ó1
steden in de eerste plaats, soms echter ook de landsheer, genomen hebben
om voor geregelde distributie tegen niet te hoogen prijs zorg te dragen.
Zoo behandelt hij achtereenvolgens: graan, meel en brood; vleesch, wild
en gevogelte; vischandere levensmiddelen. Zelf heeft de schrijver de
bezwaren van deze indeeling gevoeldde moeilijkheid bij deze wijze van
beschrijven is, dat het voor den lezer onmogelijk is, uit de tallooze ge
gevens het complex van wetgevende bepalingen, door elke stad in het bij
zonder gemaakt, bijeen te brengen. Om aan dit niet geringe bezwaar
tegemoet te komen, heeft de schrijver zijn gegevens in het laatste hoofd
stuk een hergroepeering doen ondergaan en die samengevoegd, welke op
een bepaalde stad betrekking hebben. In dat hoofdstuk komen achtereen
volgens de steden Dordrecht, Brielle, Amsterdam, Leiden, Haarlem, Delft,
Gouda, Rotterdam, den Haag en de door haar gevolgde levensmiddelen-
politiek ter sprake.
Het is niet moeilijk te raden, wat den schrijver tot de door hem ge
kozen indeeling bracht. Had hij zich streng aan de door hem in de
inleiding vermelde punten gehouden, dan vrees ik, dat zeer vele en daar
onder de belangrijkste gegevens in dit boek geen plaats gevonden zouden
hebben. Dan had hij nagenoeg alles, wat hij mededeelt over graanhandel,
graandistributie, duurte en duurtepolitiek verreweg het meest belang
wekkende gedeelte van zijn boek overboord moeten werpen. Want de
schrijver geeft veel meer dan de inleiding zou doen verwachten, en daar
voor kan men hem slechts dankbaar zijn. Naast de mededeelingen ter
illustratie van het in de inleiding aangevoerde, waar alleen sprake is van
de economische ontwikkeling in normale tijden, vindt de schrijver, vooral
in het hoofdstuk over graanhandel en graanpolitiek, gelegenheid te over,
te wijzen op wat gedaan werd in abnormale tijden, als er gebrek heerschte
ten gevolge van oorlog, misgewas, sluiting der Sont enz. Daarnaast somt
hij ook tal van maatregelen op, welke onder de rubriek armenzorg behooren.
Zoo is er dus wel overeenstemming tusschen titel en inhoud, niet zoozeer
echter tusschen inleiding en inhoud.
Uit het bovenstaande kan de lezer reeds opmaken, wat de schrijver
mede te deelen heeft, en deze mededeelingen zijn belangrijk genoeg, om
tot lezing en raadpleging van dit werk aan te sporen. De specifiek middel
eeuwsche maatregelen zijn niet vele, zooals ook niet anders te verwachten
was bij steden met zulk een late ontwikkeling als de Hollandsche; doch
daarnaast staan tal van andere, welke op alle tijden van toepassing zijn
en zoo sterke overeenkomst met de tegenwoordige noodmaatregelen ver-
toonen, dat het is, alsof onze autoriteiten tot de middeleeuwen terug
gekeerd zijn, om daar leering te vinden.
Den schrijver moet dank gebracht worden, dat hij den langdurigen
en moeizamen arbeid, verbonden aan het opdiepen der tallooze gegevens,