94 Van gehèel anderen aard dan het boekje van den heer Vermaat is het tweede opstel, dat aan het hoofd van dit artikel genoemd wordt. Het artikel van den heer Boogerman, dat in drie nummers van het Weekblad van den Nederlandse hen bond van gemeen t e-a mbtenaren geplaatst is, is gericht tegen mijne brochure over het zoogenaamde Deci male stelsel en onderscheidt zich door den onvriendelijken toon, nu en dan ook door eene eenigszins goedkoope wijze van argumenteeren. De oorzaak daarvan is te zoeken in het uitgangspunt van het opstel, dat aan het slot wordt medegedeeld. De schrijver concludeert, dat ik het met de hoofdbeginselen van het Decimale stelsel eens ben. En dan zegt hij het volgende: „In dit geval had de schrijver beter gedaan, zijne brochure niet het licht te doen zien. Men moet een stelsel geen afbreuk doen, omdat het in eenige details niet wordt uitgevoerd, zooals men dat zelf graag zou willen. Het ware dan beter geweest, opbouwend te werk te gaan." Ik meen met bescheidenheid, dat hier een misverstand is, dat betreurenswaar dige gevolgen heeft gehad. De schrijver beweert, dat mijne bezwaren bijna allen gericht zijn tegen de wijze, waarop het door hem gepatroni seerde stelsel te Zaandam is uitgevoerd, en die in bijzonderheden afwijkt van het goede systeem. Inderdaad heb ik de Zaandamsche praktijk, die ik bezichtigd heb, tot uitgangspunt genomenmijne uiteenzetting daarvan wordt „verdienstelijk" genoemd. Wij hebben zooeven vernomen, dat de Zaandamsche praktijk „schitterend" heet. Indien nu deze schitterende praktijk mij niet in alle opzichten voldoet, meen ik goed te doen dit te zeggen, omdat de details der regeling, die mij min gelukkig voorkomen, veelal gemakkelijk weggenomen zouden kunnen worden op de door mij aangegeven wijzen; komt het stelsel te Zaandam inderdaad niet tot zijn recht, dan kunnen deze voorgestelde verbeteringen ook allicht in het voor deel van het stelsel zijn. Mijne brochure schijnt mij dus aan de voor standers van het stelsel juist welkom te moeten zijn, ook door de omstan digheid, dat ik wel degelijk opbouwend te werk meen te zijn gegaan. Ik wensch den schrijver niet in alle bijzonderheden van zijn betoog te volgen, maar alleen enkele hoofdzaken te bespreken. d. Ook de heer Boogerman beveelt de eenheid van stelsel bij alle administratiën met warmte aanals voordeel geldt alweder het gemak bij de overplaatsing van ambtenaren, waarover ik reeds sprak. Hij noemt echter nog een tweede gemakbij de samenvoeging en splitsing van ge meentendit is juist, maar het komt uiterst zelden te pas. En dan zijn er nog „andere voordeelen", die de schrijver echter niet noemt. Het betoog schijnt mij niet zéér krachtig. b. Het Decimale stelsel heet van belang om de door de aanneming 95 verkregen uniformiteit Dit argument kan eerst dienen, als men eerst de noodzakelijkheid van de uniformiteit bewezen heeft. Het registratuur-plan van het Decimale stelsel, zegt schrijver, is reeds in bijzonderheden uitgewerkt: waarom zou nu „een ander plan vollediger zijn Ik antwoordhet zal misschien niet vollediger zijn, maar wel beter, omdat het niet gegrond zal zijn op een wetenschappelijken basis, maar op een praktisch-administratieveneen plan, voor bibliotheken opge maakt, is zeker niet het beste voor eene gemeente-administratie. En de omslachtigheid? „Zeer zeker (erkent schrijver) zouden getallen van 20 a 30 cijfers het gebruik van het stelsel bijna onmogelijk maken". Toch heeten getallen van 13 a 14 cijfers „nog niet eens zoo erg" en „simples comme bonjour". Het gebruik der decimale cijfers is volgens den schrijver ook heel gemakkelijk: „Weet ik b.v. (uit het hoofd), dat Verplaatsing van eene markt te vinden is op het decimale nummer 1824522, dan kan ik naar de opbergkast gaan en het dossier gauw te voorschijn brengen"En het heet een voordeel, dat, „als men eenmaal de rubrieken kent", men de dossiers zonder hulpmiddel vinden kan! Ja inderdaad, als men al die getallen van zeven en meer cijfers uit het hoofd kent, dan kan men de stukken ook wel vindenmaar „simple comme bonjour" vindt een gewoon sterveling dit toch niet. c. Zeer goed is, wat de schrijver zegt over de regeling der centrale registratuur. Hij verlangt eene afzonderlijke afdeeling voor de registratuur, voor het formeeren van dossiers, het classificeeren en opbergen. Deze archivaris van het nieuwe archief zal een groot getal ambtenaren behoeven, in verhouding tot de uitbreiding zijner registratuur, vooral geene jonge klerken of volontairs. d. De schrijver zegt met nadruk, dat „het geheele gemeente-archief in het dossier-stelsel kan en moet worden opgenomen Jawel, dat zegt hij welen inderdaad wil hij het raadsarchief en dat van den burgemeester ook in het stelsel opnemenmaar de archieven van de commissiën en van de gemeente-bedrijven allerminst. „Elk archiefdepot behoude zijn eigen archief", orakelt schrijvermaar het komt mij voor, dat het hem niet zeer helder is, wat men onder een archief verstaat. Ten besluite eene korte bloemlezing uit het opstel, soms met een enkel woord van repliek: 1°. Het doorvoeren van het dossier-systeem, terugwerkend tot 1851, zal volgens den schrijver geen bezwaar leveren. Immers de tegenwoordige n De schrijver beweert, dat het Nederlandsche registratie-bureau eene zelfstan dige vereeniging is, die nooit met het Brusselsche bureau verbonden is geweest Het verheugt mij; maar de heer Zaalberg is of was zeer bepaaldelijk wel met dit bureau verbonden.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1916 | | pagina 12