62 De Dijkstoel stelt voor, in bruikleen af te staan de stukken tot 1795, terwijl worden gevraagd die tot 1825, toen het Ambtsbestuur is opgeheven.' De andere stukken, dus na 1795, wenscht de Dijkstoel nog hier te houden. Er zijn verschillende mooie dingen in te vinden, bijv. dat in 1673 het ambt van Over-Betuwe eene oorlogs-schatting van 50.000 moest betalen, voor dien tijd een zeer hoog bedrag. Doch die authentieke stukken worden hier nimmer ingezien en ze zijn niet deskundig gerangschikt. De notulen van het Gecombineerd College en den Dijkstoel wenscht de Dijkstoel echter niet af te staan. Nadat aan den heer Frowein op zijn verzoek inzage van het register is verstrekt, wordt conform het voorstel van den Dijkstoel besloten. P. VAN MEURS. Houtworm en boekenworm. Een onzer collega's is zoo vrien delijk geweest, aan prof. Fruin zijn bijval te betuigen met het door hem in deel XXIII (p. 73) van dit blad beweerde; hij heeft er ook uitdrukkelijk bijgevoegd, dat deze bewering „ten onrechte tegengesproken is door S. M." in deel XXIV (p. 58). En hij heeft het daarbij niet gelatenwant bij zijn schrijven verklaarde hij „het genoegen te hebben, een paar exemplaren echte boekwormen te zenden, bij het afzenden nog levend, op heeterdaad betrapt". Het gevaarlijk gedierte heeft mij inderdaad nog levend bereikt, en ik heb mij gehaast, het ten fine van onderzoek aan prof. Nierstrasz te zenden. Ook dit levende bewijsstuk heeft echter nog aanleiding gegeven tot moei lijkheden. Prof. N. berichtte mij onmiddellijk, dat de gewaande boekenworm geheel geen worm was, maar de larve van een kever, en wel van een Anobium, dus nauw verwant aan de in deze discussie reeds genoemde Anobium striatum, de zoogenaamde houtworm. Maar dit kevertje was het bij nader inzien toch niet; het was Anobium paniceum, die zeer veel op zijn verwant gelijkt. De levenswijze van de beide kevertjes is echter geheel verschillend„Anobium striatum", schrijft Prof. N., „leeft in oude meubels, planken, balken enz.Anobium paniceum eet van allesbrood, meel, her baria, ook papier en zelfs opium Anobium paniceum blijkt echter eene uitzondering te zijn; want alle Anobiën schijnen zeer keurig op hunne menus te zijn: „Anobium striatum leeft met zijne larven in oude meubels en houtwerk, niet in papier, meel, enz." De gewaande worm is dus thans in zijne beide gedaanten ontdekt: door mij als houtverslindend kevertje, door mijn bestrijder als boekver- slindende larve; maar een worm is hij met dat al niet gebleken. Ik heb mij dus inderdaad vergist, toen ik beweerde, dat houtworm en boekenworm 63 „geheel verschillend" waren. Prof. Fruin had evenmin gelijk, toen hij ze voor identiek hield. En mijn bestrijder was nog veel verder van de waarheid, toen hij als bewijs voor het bestaan van een worm eene larve overlegde. Maar prof. Fruin heeft, onder al die vergissingen, bepaaldelijk eene groote verdienstewant hij heeft ontdekt, wat de zoölogen nog niet wisten, dat Anobium striatum even slordig is in zijn diëet als zijn ver want Anobium paniceum, en zich volstrekt niet uitsluitend tot hout beperkt. Alleen dit kunnen wij dus constateeren, dat de een voornamelijk hout eet, de ander voornamelijk papier, en ook dit nog, dat de worm volstrekt niets eet, omdat hij niet bestaat. Toevallig ben ik zoo ongelukkig, om ook nog iets in het midden te kunnen brengen over de schietmotten, die ik ten onrechte in het geding heb gebracht. Tot nog toe was mijn archief van deze ongewenschte bezoekers verschoond geblevenmaar juist dezen zomer hebben zij het voor het eerst bezocht. Ik heb toen op de overtuigendste wijze kunnen zien, dat ik de diertjes ten onrechte verdacht heb van het graven van gangen in de boekenzij eten slechts het bovenste van het papier of carton af, als het vochtig is. Bepaaldelijk op stijfsel schijnen zij zeer ge steld te zijn; schadelijk zijn zij wel, want zij maken in ieder geval het carton geheel ontoonbaar. S. M. Boekbespreking. Resolutiën der Staten-Generaal van 1576 tot 1609, bewerkt door Dr. N. Japikse (Rijks Geschiedkundige Publicatiën 26). 's-Graven- hage, Martinus Nijhoff. 1915. De verschijning van het eerste deel der serie Resolutiën van de Staten-Generaal, welke de voornaamste bron voor onze kennis van de staat kundige geschiedenis van ons land ten tijde van de Republiek belooft te zullen worden, is zonder twijfel door de Nederlandsche historici met inge nomenheid begroet. Het is negentig jaren geleden, dat de toenmalige substituut-archivarius van het Rijk, J. C. de Jonge, het initiatief nam tot eene uitgave van Resolutiën der Staten-Generaal uit 1576 en de eerste jaren daarna. Zij is in twee deelen gebracht tot het midden van 1577, en dan gestaakt, mede, naar het schijnt, omdat de belangstelling van het publiek zeer tegenge vallen was. De Belgische rijksarchivaris Gachard en de Nederlandsche rijks archivaris Van Riemsdijk hebben later belangstelling voor de wederopvatting van het plan zoeken te wekkendan heeft de Commissie voor 's-Rijks Geschiedkundige Publicatiën in haar Overzicht het groot gewicht er van betoogd en zij is ten slotte zoo gelukkig geweest, door de uitbreiding

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1916 | | pagina 37