58
Op initiatief van den genoemden Kalacov ontstonden verder sedert
1884 in verschillende centra van Rusland zoogenaamde geleerde archief
commissies. Het doel van deze instellingen was, het in de verschillende
griffies, kanselarijen en kloosters liggende materiaal tegen vernietiging te
bewaren, het te verzamelen en de stichting van regeeringsarchieven te
evorderen. In de praktijk hebben zij ook wel een en ander in die richting
gedaan, zelfs inventarissen in het licht gegeven; maar in hoofdzaak ver
meerderen hunne Werken en Berichten de massa der uitgegeven bronnen
voorts leggen zij zich veel toe op archaeologie en plaatselijke geschiedenis.
De schrijvers van overzichten omtrent hetgeen in Rusland gepubliceerd
wordt, constateeren, dat de overvloed van materiaal verlammend werkt
Een onwaardeerbaar hulpmiddel is in deze omstandigheden het groote
werk van Vladimir Ikonnikov (hoogleeraar te Kiev), Opyt russkoj
Istoriografii, waarvan in 1891 en 1892 het eerste deel, in 1908
het tweede deel verschenen is, respectievelijk van 2200 en 2000 bladzijden,
en daarom ieder uit twee banden bestaande. In dit werk, waarvoor
Ikonnikov door de Keizerlijke Academie van Wetenschappen bijzonder
onderscheiden is, vindt men (hoofdstuk 1—3): eene methodologie van de
wetenschap der geschiedenis en van hare hulpwetenschappen en een overzicht
van de literatuur der Russische historiographie tot 1891; (hoofdstuk 4 7):
eene beschrijving van hetgeen tot nu toe voor de uitgave van geschied
bronnen is gedaan; in de tweede afdeeling (negen hoofdstukken): eene
vermelding van de binnen- en buitenlandsche archieven, bibliotheken en
musea, welke voor den Russischen historicus van belang zijn, met opgave
van de desbetreffende literatuur; in het tweede deel: een historisch over
zicht van de kronieken, geschiedverhalen, reisberichten tot het begin van
de achttiende eeuw. Het is te hopen, dat deze arbeid met de behandeling
van de laatste tweehonderd jaren zal worden voltooid.
Buiten het werk van Ikonnikov zijn de overzichten schaarsch, en de
talrijke tijdschriften, die monographieën leveren, bieden daarbij dikwijls
nog meer onbewerkte bronnen aan 2). Het is, naar mij voorkomt, niet te
ontkennen, dat hierin alleen door methodischen arbeid en door samen
werking op den duur orde en licht te brengen zal zijn.
Buiten Rusland is men daarmede bezig. Te Berlijn bestaat sedert
1902 een „Seminar für osteuropaische Geschichte und Landeskunde" onder
directie van Prof. Th. Schiemann sedert 1907 een dergelijk te Weenen
dat dank zij de mildheid van den vorst Franz von Liechtenstein bijzon
der goed uitgerust is. Deze vorst heeft de bibliotheek van den Russischen
^ie "?de Jahresberichte jaargang XII het overzicht van Brando
(bibliotheek-ambtenaar te Sint Petersburg), jaargang XX dat van Ikonnikov.
i e Ze it schrift für Osteuropaische Geschichte Reeft
Ruslfnd en'aangren^nde IandTmiCht inh°Ud der h'st0rische >3enodiek™ in
59
historicus Bilbasov aangekocht, welke omvangrijk genoeg was om de kern
te vormen van eene Russische universiteits-bibliotheek, en bovendien dankt
het „Seminar" aan zijne tusschenkomst en die van den vroeger genoemden
Jirecek, een der directeurs, belangrijke schenkingen van de Bulgaarsche
regeering en van de Rumeensche academie. Ook te Posen en Lemberg
wordt sedert een aantal jaren met ijver en methode aan Oost-Europeesche
geschiedenis gedaan. In Frankrijk zijn de wetenschappelijke beoefenaars
van de Slavische historie niet talrijkmaar de tijden zijn ook daar ver
anderd, sedert Alfred Rambaud, een baanbreker in zijn land, in 1876
aan de Académie fran^aise een boek aanbood over „la Russie épique".
Destijds zeide een der beoordeelaars van dit werk tot hem: „Comment
„voulez-vous que 1'Académie s'intéresse a un livre, dont les héros portent
„des noms qu'on ne peut même pas prononcer?" De schrijver, die deze
anecdote voor enkele jaren in herinnering bracht voegde er aan toe
„Grace a Dieu nous n'en sommes plus la aujourd'hui". Kunnen wij dit
ook zeggen? K. H.
Kleinere bijdragen.
De uitvoering van de rezolusie van de Staten
van Holland van 15 Junie 1792 over de trouw- en
doopboeken. 15 Junie 1792 namen de Staten van Holland een
besluit over de doop van kinderen uit ongelijke huweliken (d. z. huwe-
liken van Gereformeerden met Roomsgezinden), het houden en de bewa
ring van de trouw- en doopboeken, en verscheiden andere kerkelike zaken.
Over de trouw- en doopboeken werd het volgende besloten
„dat met opsigt tot het tweede point, namelyk het houden van dubbele
trouw- en doopboeken, niet alleen door de Hervormde kerkenraaden, maar
algemeen door alle gesindheden, zoodanige dubbele trouw- en doopboeken
voortaan zullen moeten worden gehouden, buiten kosten van de inge-
setenen, en op onderscheide plaatsen bewaarddat in de doopboeken ook
zal moeten werden aangeteekend de dag en plaats van de geboorte der
kinderen, wanneer dezelve door de ouders of getuigen word opgegeven,
en alsdan daarbij gevoegtvolgens opgave der ouders of ge
tuigen gebooren denteen worden de Bur-
gemeesteren en Regeerders der steden, met opsigt tot deselve steden, en
Gecommitteerde Raden der beide Quartieren, met opsigt tot het platte
land, versogt en geauthoriseert, om diesaangaande zoodanige ordres te
stellen, waardoor aan de intentie van Hun Edele Grootmog. op de con-
venabelste en volledigste wijse zal worden voldaan." 2)
Louis Léger (hoogleeraar te Parijs) in: Zeitschrift für osteuropaische
Geschichte, I bl. 215.
2) Groot Placaatboek, IX, blz. 247.