46 De Sinode moet als archivaris een man hebben, met zekere waardigheid bekleed, die zich als zodanig kan laten gelden. Het voorgestelde reglement werd ten laatste verworpen, doch aan de Algemene Sinodale Kommissie opgedragen, een nieuw reglement te ont werpen. Hoewel de Sinode door dit besluit een nieuw bewijs van haar machte loosheid heeft gegeven en de aangevoerde argumenten het ergste doen vrezen voor een nieuw voor te stellen reglement, verheug ik mij toch over dit besluit. De aangevoerde argumenten doen inderdaad de vraag rijzen, of de bestrijders de toestand van de kerkelike archieven wel kenden. Het plaatselik onderzoek zou bemoeilikt worden door de overbrenging' naar klassikale hoofdplaatsen. Plaatselik onderzoek zou natuurlik niet meer mogelik zijn, als de archieven van verschil lende dorpen in hoofdplaatsen verenigd werden, en enig ongerief voor predi kanten, die in hun eigen pastorie de archieven van hun gemeente niet meer te allen tijde zouden kunnen raadplegen, zou werkelik het gevolg zijn Maar de voordelen, die daartegenover zouden staan, zijn toch van groot en algemeen belang. Reeds de overbrenging naar sentrale depo's zou een zekere rangschikking van de vaak hopeloos verwarde archieven ten gevolge hebben gehad. Voor het algemeen belang is de bewaring in een hoofdplaats te verkiezen boven die in vele moeilik te bereiken dorpen. En van de gelegenheid voor plaatselik onderzoek kan in zeer veel gevallen geen sprake zijn, omdat de stukken in een donker en kil kerklokaal worden bewaard, of in een kist, die in de kerk op de vochtige zerken staat, waardoor de onderste stukken door het vocht vergaan, en in welke kist de 'stukken in de meest hopeloze wanorde tot aan de rand vastgestampt zijn. Soms vindt men de archieven ook in een hoek van de kerk gesmeten, waar ze voor een deel reeds onder de plaveien zijn geraakt, of in een donker hok, waar ze tot voedsel voor de motten en muizen strekken. Wat moet men dan wel denken van het andere aangevoerde argument, dat voortgaan op de bestaande weg beter is? De bestaande weg is, dat de archieven blijven waar en in de toestand waarin ze zijn, totdat de archivaris ze zal behandeld hebben, waarmee intussen wegens hun groot aantal eenige eeuwen zullen gemoeid zijn. In die tijd zal het grootste deel van de archieven evenwel te niet zijn gegaan. Het derde aangevoerde argument, dat de uitvoering te duur zou zijn, doet de deur dicht en maakt, dat wij van een nieuw te ont werpen reglement niets meer kunnen verwachten. Hoe nu, een hoogst bescheiden voorstel tot verbetering, door de archieven klassikaal te ver enigen en aan de zorg van één archivaris voor geheel Nederland toe te vertrouwen, zou door een minder duur stelsel moeten vervangen worden Aan de oude rechterlike en notariële archieven, die over het algemeen in 47 veel beter en ordeliker toestand verkeerden dan de kerkelike archieven, wordt sedert tal van jaren in de provinsiale bewaarplaatsen door de archi varissen en hun personeel gearbeid, om ze te ordenen, beschrijven en in goede toestand te brengen. Tegelijk werken in een aantal steden, die haar oude rechterlike en notariële archieven in bewaring hebben gekregen, een aantal gemeentearchivarissen en binders bijna dag aan dag, om die archieven ook te rangschikken en te herstellen, band voor band, soms blad voor blad. Het Rijk stelt hiervoor duizenden guldens ter beschikking. Een regel van drieën zou kunnen leren, hoeveel archivarissen en binders en hoeveel duizenden guldens de Sinode jaarliks zou moeten beschikbaar stellen, om de meer dan enige andere archieven verwaarloosde kerkar chieven, waarvan er misschien drieduizend zijn, te verzorgen, voordat het te laat is, waarbij ik nog niet eens spreek van de veilige archiefgebouwen, die zeker vele tonnen gouds zouden kosten. Daarom verheug ik mij, dat de Sinode een voorstel, dat, hoe goed ook bedoeld en hoezeer ook het meeste aanbiedende dat binnen de krachten van de Kerk viel, niet heeft aangenomen. Het zou eenvoudig een doekje voor het bloeden zijn geweest. Omdat niet de krachten van de Kerk, maar het belang van de stukken maatstaf voor de te nemen maatregelen moet zijn, zal men op een regeling door de Kerk niet mogen hopen. De Kerk, een lichaam dat zedelike doeleinden nastreeft, die zelfs niet in staat is, aan al haar dienaren een behoorlik levensbestaan aan te bieden, kan en mag nooit de nodige gelden beschikbaar stellen voor een behoorlike verzorging van de van haar vroeger beheer'overgebleven boeken en bescheiden. Daarom zie ik geen andere uitweg dan dat de Staat onverwijld zijn aanspraken doe gelden op de bij veel gemeenten achter gebleven oude burgerlikestandsarchieven en de helpende hand uitstrekke tot het behoud van de overige archieven. Hiertoe heeft hij niet alleen de plicht, maar ook het recht, wegens het beginsel van de Staatshoogheid, en omdat de Kerk, in de tijd waarvan de archieven afkomstig zijn, een instelling was die door een nauwe band aan de Staat verbonden was. P. VAN MEURS. Een en ander over Oost-Europa. Een paar jaren geleden had ik aanleiding, den lezers van het Archie venblad eenige mededeelingen te doen omtrent den toestand der archie ven in Amerika Sedert is er veel gebeurd, dat er toe kan leiden om belangstelling te wekken voor andere landen, waaraan in onzen kring tot nog toe weinig aandacht is geschonken. Jaargang 19131914, bi. 155 vg.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1916 | | pagina 29