44 niet van plaatselijken doch van algemeenen aard. Rechtstreeksch en plaatse lijk belang heeft dit oud-archief alleen voor den pastor loei, inzoover de studie ervan hem inzicht verschaft in het oerwezen zijner gemeente en zij zijn aandacht richt op eigenaardige karaktertrekken en bizondere tradi ties van de plaats zijner inwoning. Daar nu niet ieder predikant genealoog of kerkgeschiedkundige is en niet ieder zooveel belang toekent aan plaatselijke archiefstudie als de aanhangers van de Dorfskirche-beweging, zullen de meeste predikanten hun oud-archief zonder bezwaar aan een centraal archief in bruikleen willen afstaan, en de kerkeraadsleden zullen, wanneer alles wat naar dwang zweemt, vermeden wordt, hun medewerking daartoe gaarne verleenen. Hoezeer de arbeid onzer genealogen en kerkhistorici door een derge lijke overbrenging der plaatselijke archieven vergemakkelijkt zal worden, leerden wij nog kortgeleden uit de inleiding van een belangrijk kerkrech telijk proefschrift, waarin gewag werd gemaakt van een eindelooze reeks bezoeken aan plaatselijke archieven, en dan nog moest worden geklaagd over de onwelwillendheid van enkele plaatselijke gezaghebbers, die inzage van hun archief weigerden Sinds 1900 is de synode dan ook reeds bezig met plannen in deze richting. Maar totnogtoe wedervaren deze synodale archiefplannen hetzelfde trieste lot van de meeste synodale voorstellen. In 1900 is een commissie van onderzoek benoemd; in 1901 een reglement weer verworpen en werd de synodale commissie belast met een nieuw ontwerp. In 1904 besloot de synode in arren moede voorloopig van het reglementeeren van deze materie af te zien. Men bemerkt: het is het oude liedje. Ook toen al ging het, gelijk nu naast de vraag omtrent de bevoegdheid over de vraag, of de kerk zelf haar archieven zal bewaren, dan wel ze in bruikleen afstaan aan niet-kerkelijke archieven. Tegen dit laatste zijn velen zoo gekant, dat men zelfs in artikel 10 van het thans verworpen reglement dit kortweg wilde verbieden. Het bezwaar is er een van o. i. overdreven zelfbesef. Reeds in 1889 werd een voorstel in dezen geest afgewezen met de hooghartige opmerking, „dat nog niet gebleken is, dat de kerkelijke besturen hunne archieven niet zeiven zouden kunnen blijven bewaren." Hiertegen kan worden aangevoerd, dat thans, 27 jaar later, het omge keerde toch ook nog steeds geenszins afdoende is geblekenmaar bovendien dunkt ons, dat de kerk, met dit deel van haar taak aan het rijk over te dragen, geenerlei blijk van ontoereikend plichtsbesef zou geven. Immers staat het karakter van dit oud-archief niet in onverbrekelijk verband met de Ned. Herv. Kerk in haar tegenwoordige gedaante. De doop-, trouw en lidmatenboeken zijn in den grond niet anders dan de voor-Napoleontische registers van den burgerlijken stand, terwijl de notulen van kerkeraad, 45 kerkvoogdij en diakonie ook voor de andere gezindten, die zich allengs uit de oude Qereformeerde Kerk hebben ontwikkeld, belang bezitten. En zou met het overdragen van deze zorg aan het rijk ook het geldelijk bezwaar, dat reeds in 1889 tegen het verzoek van Prof. Reitsma werd ingebracht en nu weer een voornaam aandeel in den val van het ontwerp Hulsebos c.s. heeft gehad, niet zijn vervallen? Want wil de kerk zelf hare archieven blijven beheeren, dan schrikke zij voor geen kosten terug. Zij stelle dan een archivaris aan, die met zijn staf het centrale archief der Ned. Herv. Kerk beheert en inventariseert. De archieven der kerkvoogdijen zouden dan ook daarheen kunnen verhuizen. Want beter één deskundig beheerd centraal archief dan 44 classicale en 10 provinciale archieven, welker beheerders hun werk als een onbezoldigd bijbaantje moeten verrichten. Als dan de predikanten het resteerende nieuwe archief gaan zuiveren van onbelangrijke overtolligheden, zullen na deze dubbele schoonmaak de plaatselijke archieven ook voor hen allicht meer bekoring hebben gekregen. Overgenomen uit de Nieuwe Rotterdamsche courant, 26 Aug. 1916.) Het reglement op de kerkelike archieven verworpen Na jarenlange aandrang op de Nederlands Hervormde kerk, om aan de verwaarlozing van haar archieven een einde te maken, kwam in de laatst gehouden Sinode (Augustus 1916) een reglement op die archieven in bespreking. De grondgedachte daarvan was, dat de kerk zelf haar archieven moet bewaren. Het oud-archief van de kerkeraden en diakonieën wordt in elke klassis samengebracht in een oud-klassikaal archief in de klassikale hoofd plaats. Het nieuw archief blijft onder beheer van kerkeraden en diakenen. De Algemene Sinodale Kommissie, welke het toezicht heeft op de kerkelike archieven, kan zich daarbij bedienen van de hulp van een door de Sinode aan te stellen kerkelike archivaris. In tegenwoordigheid van de tijdelike archivaris, dr. Q. A. Hulsebos, kwam dit reglement ter sprake. Prof. Aalders bespeurde er een poging in tot sentralizasie. 't Wil de kerkelike archieven op bepaalde hoofdplaatsen verenigen of ze ook aan Rijksarchieven in bewaring geven. Dit maakt het plaatselik raadplegen moeilik. De uitvoering zal duur zijn. Hij oordeelt voortgaan op de bestaande weg beter. In dezelfde geest spraken prof. Daubanton en de sekretaris, die meende, dat het reglement de kerkelike archieven aan de gemeenten onttrekken wilde en overbrengen in klassikale depo's. Dr. Hulsebos wees er op, dat het hoofdpunt van het voorgestelde reglement is, of de kerk zorg dragen wilde voor haar archieven of niet. 9

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1916 | | pagina 28