Wees vertrouwd en vertrouw niemand, als het belangrijke of geldswaardige papieren betreft. Zelfs dat inventariseeren door regeeringsbeambten zouden wij niet verkiezen. De kerk zal ze natuurlijk niet in bewaring geven, dan nadat zij ze zelf geïnventariseerd, gerangschikt (en ingebonden) heeft. Maar als dat is geschied en dat moet overal zoo spoedig mogelijk geschieden dan kan de kerk ook wel zorgen voor goede bewaarplaatsen. Dan moet daarvoor desnoods de kluis in het Synodale gebouw maar uitgebouwd worden. Of anders kan iedere gemeente voor haar archief een goede bewaarplaats maken in eigen kerkgebouw of pastorie, of het deponeeren in het archief van Classicaal of Provinciaal Kerkbestuur. Bij het bouwen of verbouwen van kerken en pastorieën kan hiermede gerekend worden. Dat zal b.v. de Roomsche Kerk ook wel doen, en zij heeft het Rijk ook in dit opzicht niet noodig. De Kerk moet zich zelve regeeren en ook haar eigen goed beheeren en bewaren. Zoo wijst ons dit voorstel van Jhr. Mr. de Jonge van Ellemeet weer op het ontzaggelijk belang van de persoonlijke kerkvisitatie. De Classicale Besturen hebben er voor te zorgen, dat die goed geschiedt. Niet genoeg is het, alleen te vragen, waar het archief bewaard wordt en of de index daarop in orde is. 't Is zeker waar, dat er nog schatten in de kerkelijke archieven verborgen liggen. De kerkelijke bezittingen liggen nog grootendeels als een groot braakland, en de kerk doet als een boer of heer, die vele goederen van land en huizen en schuren geërfd heeft, doch die geen zorg voor dat alles heeft, maar zich liever met allerlei andere liefhebberijen bezig houdt, zoodat het erfgoed verwaarloosd wordt. Tot hare eere mag gezegd worden, dat de Synode eenigen tijd geleden reeds de gemeenten gewaarschuwd heeft voorzichtig te zijn met het uit- leenen van stukken. En de heer Jhr. Mr. de Jonoe van Ellemeet meent te weten, dat de Synode nog veel meer voor de archieven zal laten doen dan nu reeds uit haar naam door den heer Dr. Hulsebos gedaan wordt. Wij zouden gaarne wel eens willen hooren, wat deze „kerkelijke archivaris" denkt van het voorstel en wat hij de kerk zou raden te doen met hare archiefstukken. En voorts kunnen wij den heer de Jonoe van Ellemeet zeer dankbaar zijn, dat hij, als jurist, op deze noodige zaak weer bij ver nieuwing de aandacht gevestigd heeft; het maakt stellig meer indruk dan wanneer dominé's er op wijzen. Er zijn, dunkt ons, in onze kerk genoeg krachten, aan welke de zorg voor de archieven kan opgedragen worden, natuurlijk niet om dat pro deo te doen. Dat behoeft geen geleerd studiewerk te worden, maar alleen een inventariseeren van hetgeen aanwezig is, zooals dat gebeuren zou, wanneer ze in een rijksarchief moesten worden ondergebracht. En dat behoeft de gemeente ook niet veel geld te kosten. Als de Synode door middel van de Classicale Besturen maar eens liet bekend maken, dat bij de eerstkomende persoonlijke kerkvisitatie de archieven zeer nauwkeurig zullen nagezien worden, en dat dus de kerkeraden den tijd hebben, ze in orde te brengen, hetzij dan dat de eigen predikant dit doet, of dat het door een ander predikant uit de Classis geschiedt, op verzoek en tegen behoorlijke vergoeding, of dat het geschiedt door iemand, die door de Synode gezonden zal worden, op kosten van de gemeente of van de diaconiekas (immers zijn de papieren, die op de diaconie betrekking hebben, niet 't minst belangrijk). Het komt ook hier weer aan op de dominé's; want een doorsnee- dorps-kerkeraadslid, kerkvoogd, notabel of gemeentelid voelt voor een oud stuk papier evenzooveel als die Egyptische fellah's, die een hoop kostbare oude handschriften, die zij gevonden hadden, zaten te verbranden, om van de lekkere geur der rook daarvan te genieten. Veel minder nog geven ze om een oud perkament dan om een antiek voorwerp. Telken jare, bij de z.g.n. schoonmaak, hebben ook de oude voor werpen in onze kerken veel te lijden. Voor een paar jaren liep onder- geteekende een oude kruiskerk met vele grafzerken binnen, die pas schoon gemaakt was en nu stond op te drogen. Op 't tochtportaal zag hij als oude rommel een mooie koperen lezenaarskandelaar liggen en stukken zandsteen. Gevraagd, waar deze vandaan kwamen, antwoordde koster- schilder-schoonmaker „Dat heeft daarboven in dat gewelf gezeten." In al de kruispunten van de gewelven zaten n.l. rosetten of wapenschildjes van zandsteen, aan zware ringen opgehangen. Hij had bij het witten der kerk ontdekt, dat een wapenschild los zat en dus gevaar liep te vallen, wat gevaarlijk voor de kerkgangers zou zijn. Toen had de kerkvoogd tot hem gezegd „Stoot het ding er dan maar af." Toen lag het daar aan stukken, naast een ander brok, dat misschien bij een vorige „schoonmaak" naar beneden was gekomen. Zou het nu de weg zijn, om al de antieke houten, koperen, steenen en ijzeren voorwerpen uit onze kerkgebouwen ter betere conserveering onder inventaris over te brengen naar rijksbewaarplaatsen? ZiSlks zou vrijwel gelijk staan met afstand of verkoop. Neen, maar de Kerk moet haar kostbare bezittingen zooveel mogelijk op de plaats zelve goed bewaren, ook de oude papieren. Het is de trots ook van de kleinste gemeente, nog eenige „oudheid" te bezitten. Alleen een degelijk onderzoek daarnaar, b.v. door kerkvisitatoren (liefst vaste voor elke Classis en met eenig gevoel en eenige liefde voor antiek) zal reeds de belangstelling en de zorg van kerkeraad en kerkvoogdij en gemeente voor 't geen er in haar archief of haar kerkgebouw aanwezig is, aanmerkelijk vergrooten. Wat dit laatste betreft, kan daarbij de Voorloopige lijst der N ed er land sch e monumunten van geschiedenis en kunst, 38 39

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1916 | | pagina 25