ft 36 mij voorkomen, dat ook de synode zich niet genoeg den ernst van den toestand realiseert, waar inderdaad nog steeds verreweg de meeste archieven aan brandgevaar en wanbeheer blootstaan. Ook meen ik hard te moeten betwijfelen, zonder eenigszins te kort te doen aan Dr. Hulsebos' verdien sten, of diens werkzaamheden genoegzame waarborgen tegen de bedenkelijke toestanden biedenof zulks zelfs mogelijk zou zijn, indien eventueel de synode mocht overgaan tot de aanstelling van een vasten behoorlijk bezol digden functionaris, waarvoor plannen schijnen te bestaan. Men denke slechts aan de enorme hoeveelheid kerkelijke archievende archieven der beheerscolleges zullen vrij zeker betrekkelijk slechts bij uitzondering Dr. Hulsebos onder oogen komen, en diens bemoeiingen zullen zich in den regel vrijwel tot inventariseering en raadgeving hebben te bepalen, zonder dat eenige wezenlijke waarborg voor verdere conscientieuse bewaring gegeven kan worden. Ook de bereidwilligheid der synode om sommige zeer belangrijke bescheiden in haar bewaarplaats op te nemen, zal zich uiteraard slechts tot weinig kunnen bepalen, terwijl bovendien dit middel voor de handhaving van het organisch geheel, dat nu eenmaal elk archief oplevert, niet zonder bedenking schijnt. Voor al deze bezwaren is er naar mijn meening op gevaar af van mij in dit geding te zeer als partij te doen gelden slechts één afdoende oplossing: overbrenging op ruimere schaal, dan tot dusver geschiedde, van kerkelijke archieven naar de rijksarchiefbewaarplaatsen. Meerendeels bieden deze nog genoegzame plaatsruimte en de kans, dat een rijksarchivaris tot dergelijke inbewaringneming niet zou medewerken, lijkt mij vrijwel uitgesloten. Zie ik wel, dan wordt hiertegen van kerkelijke zijde tweeërlei beden king geopperd. In de eerste plaats wenscht men zijn beschikkingsrecht over zijn archief onverkort gehandhaafd te zien, met name ten opzichte van het lichten van tijdelijk voor gebruik onmisbare stukken. En in de tweede plaats wenscht men de beslissing over het recht van publiceeren van stukken uit het archief aan zich te houden, omdat daarbij zoowel zeer directe belangen kunnen betrokken zijn (b.v. in processen over kerke lijke goederen) alsook meer indirect de kerk geacht kan worden bij die publicatie haren goeden naam in te boeten. Eerlijkheidshalve moet ik ver klaren voor die laatste beweegreden weinig te gevoelenvoor naar huidige begrippen blameerende handelingen van het voorgeslacht dragen m. i. wij nageslacht noch onze kerk eenige verantwoordelijkheid. Intusschen kan bij wederzijdsche samenwerking aan die bezwaren alleszins worden tegemoetgekomen door juist deze punten in de akte van depót duidelijk te regelen. Ten besluite derhalve moge hier nog volgen een uiteenzetting van de wijze, waarop in den laatsten tijd kerkelijke archieven in het Drentsche rijksarchief-depot worden opgenomen, hetgeen 3 37 ik met te meer vrijmoedigheid doe, nu deze akten ook ter synode zijn genoemd. Niet mag worden verheeld, dat daarin zeker de uiterste con cessie gedaan is, die van de zijde van het Rijk kan worden getolereerd, daar dit bij slot van rekening voor de opneming niet private, doch publieke belangen heeft te doen gelden. Het archief wordt op inventaris in bewaring gegeven, onder voorwaarde dat dit te zijner tijd conform den inventaris zal worden gerestitueerd. De bewaargeving kan ten allen tijde van de zijde van den rijksarchivaris worden opgezegd, van de zijde van het in bewaring gevend college na verloop van vijf of ingeval van belangrijke archieven tien jaren, een niet onbillijk beding, daar het Rijk voor de goede inventariseering en bewaring zorg draagt en veelal zich ook kosten van inbinding e. d. getroost, zoodat het depot niet wel onmiddellijk na afloop dier werkzaam heden opgezegd mag kunnen worden. Ten allen tijde zal tijdens de bureau-uren aan de leden van het betreffende college inzage van stukken worden verleend, waarbij desgewenscht de rijksarchivaris van voorlichting of hulp dienen zalzoo noodig worden hun stukken tegen ontvangbewijs afgegeven. Aan anderen wordt alleen onderzoek in het archief of het nemen van afschriften daaruit toegestaan na bekomen schriftelijke mach tiging van voorzitter en secretaris van het college. Op deze wijze schijnen mij inderdaad afdoende waarborgen voor de kerkelijke autoriteiten gegeven te zijn en schijnt zelfs van haar een be scheiden gebruikmaken van deze inderdaad zeer ver gaande concessies te mogen worden verwacht. Ik geloof te mogen zeggen, dat de Drentsche practijk tot dusver beide partijen alleszins heeft bevredigd en dat daarmede bij slot van rekening het behoud dier archieven het meest is gebaat geweest. B. M. DE JONGE VAN ELLEMEET. (Overgenomen uit de Nieuwe Nederlandsche Kerkbode, 7 Juli 1916.) II. Met alle waardeering voor de goede bedoeling, waarmede in No. 40 de heer Jhr. Mr. de Jonge van Ellemeet over dit onderwerp schreef, kunnen we toch niet nalaten met alle kracht op te komen tegen zijn raad, om n.l. de kerkelijke archieven aan het Rijk in bewaring te geven. En wel, omdat wij ze nergens anders dan alleen in de handen van de eigenares veilig achten. Dat geldt vooral van belangrijke stukken, als bewijzen van eigendom van kerkelijke bezittingen. Die stukken kunnen verdonkeremaand of gestolen worden, waartoe 100 maal meer en beter gelegenheid is dan tot het stelen van een schilderij uit een rijksmuseum, of zij kunnen op andere wijze ondeugdelijk gemaakt worden. Hier past het spreekwoord

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1916 | | pagina 24