30 aard der zaak niet zoo goed bekend ben als zij. Dat er toch in bijzon derheden nog verschil van gevoelen tusschen ons bestaat, is niet zeer ver wonderlijk, te minder, omdat dit verschil mij, althans in eenige gevallen, te wijten schijnt aan misverstand. Ik zal mij evenwel niet in deze questies begevenmisschien zal dit wel geschieden door eene met deze details meer grondig bekende hand. Maar op mijn weg ligt het, naar het mij voorkomt, bepaaldelijk, om op één punt, waarover ik het met den schrijver principieel oneens ben, mijne afwijkende meening duidelijk uiteen te zetten, omdat dit punt, naar ik meen, van bijzonder belang is. Ik bedoel den volzin, waarin de schrijver verklaart: „Wij moeten eerlijk bekennen, dat de (door Mr. Muller) aangehaalde voorbeelden uit den Franschen tijd (nam. over de onherstelbare wanorde, die in enkele jaren in de los in omslagen liggende archieven ontstaan is) niet veel indruk op ons gemaakt hebbenals regel is er in onzen tijd orde op de bureaux van het open baar bestuur". Tegen dezen volzin heb ik overwegend bezwaar, omdat ik overtuigd ben, dat de daarin gedane beweringen volkomen onjuist zijn. De schrijver meent blijkbaar, dat hetgeen eene eeuw geleden is histoire ancienne is, dat wij, moderne menschen deze misère volkomen te boven zijn. Het zal wel waar zijn, meent hij, dat de archieven der bureaux van het openbaar bestuur eene eeuw geleden verwaarloosd werdenmaar thans is alles overal ten onzent uitstekend in orde. Welnu, ik meen, dat de schrijver zich hier vergist, en ik meen dit eenigszins te kunnen beoordee- len. De toestand in den Franschen tijd, toen de geheele administratie van boven af geregeld en streng gecontroleerd werd, was voor onze archieven verre van ongelukkig; die toestand vertoonde integendeel een grooten vooruitgang bij vroeger, en al zal men moeten aannemen, dat onze voor vaderen van die voortreffelijke Fransche administratie althans wel iets ge leerd zullen hebben, zeker is het toch, dat de toestand der volgende periode allertreurigst was. De 19e eeuw is voor onze archieven buitengewoon noodlottig geweesttallooze archieven zijn in hun geheel of althans in hoofdzaak te gronde gegaan. Voor onze oude archieven, uit den tijd onzer Republiek, is thans eene betere periode aangebrokende herleving en verdieping der geschiedkundige studiën hebben ze tot hun recht doen komen, en zij worden thans door wetenschappelijke mannen in afzonderlijke gebouwen verzorgd en door het publiek geëerd. Maar de jongere archieven onzer openbare lichamen, van na 1813, verkeeren ten onzent bijna overal in een troosteloozen toestandze zijn ongeordend, grootendeels zeer verward en volkomen verwaarloosd, en liggen op zolders te wachten op eene ordenende hand, tevergeefs dikwijls, want het eind is veelal, dat zij eenvoudig in massa voor oud papier verkocht worden. 31 Deze toestand, die aan al mijne collega's overbekend is, is noodlottig en zorgwekkend. Maar zij zal buitengewoon veel noodlottiger en zorgwekkender worden, indien de door de redactie van De Gemeente stem zelve (evenals door mij) aanbevolen nieuwe registratuur-methode wordt aangenomen zonder ernstige waarborgen, in het naïeve geloof, dat inderdaad, zooals De Gemeente-stem schijnt te meenen, de orde in onze nieuwe archieven van provinciën en gemeenten niets te wenschen overlaat. Want het archief van provincie of gemeente, dat vroeger bijna geheel bestond uit zware gebonden registers (en uit tal van pakken, die thans, losgeraakt en verward, de wanhoop uitmaken van hem, die ze zou willen ordenen en gebruiken), zal dan voortaan bestaan uit tallooze dunne omslagen met losse papieren, die men wel wenscht te doen samenvoegen tot dossiers, maar die hier en daar reeds nu eenvoudig los blijven liggen en stuksgewijze uitgeleend en verspreid worden. Natuurlijk zal onze schrijver, wellicht ambtenaar van eene kleine gemeente en zelf geporteerd voor de orde op zijne secretarie, meenen, dat dit alles geen kwaad kan en dat er ook geen kwaad van komen zal, omdat er ten zijnent tot nog toe nog geen kwaad van gekomen is. Welnu, ik beweer, dat dit kwaad onherroepelijk komen zal en komen moet, wanneer de invoering van dit m.i. zeer praktische stelsel niet gepaard gaat met een maatregel, die dit stelsel aanvult en afrondt en de kwade gevolgen ervan zal voorkomen. Ik heb het oog op de aanstelling van een hoofd en leider van de nieuwe registratuur. Ik wil gelooven, dat in zeer kleine gemeenten de gemeente-secretaris zelf dat werk, dat hem toekomt, zal willen en kunnen verrichten. Maar in eenigszins groote gemeenten valt daaraan natuurlijk niet te denkenniet alleen de tijd, maar ook de belangstelling in dergelijke administratieve détails bestaat gewoonlijk bij deze met werk overladen ambtenaars nauwelijks. Natuurlijk houden zij zeer in het algemeen toezicht op den gang van zaken, bemoeien zich ook, wanneer eene hervorming der registratuur noodzakelijk wordt, met de groote trekken van het nieuwe systeemmaar de uitvoering moet natuurlijk geheel overgelaten worden aan den een of anderen ambtenaar, die daarvoor toevallig lust en tijd heeft. Zoo wordt dan het nieuwe stelsel ingevoerd, en verder gaat men op ieder bureau zijn gangop bureau A zus en op bureau B zóó, naarmate dit den ambtenaar, die hier en daar met het nieuwe werk, waarvan hij geene er varing heeft, belast wordt, invalt. Van eenig gezamenlijk overleg, om eenstemmigheid bij de organisatie der verschillende afdeelingen te verkrij gen, is dan ook meestal geen sprake. Men kan zich voorstellen, wat er zoodoende terecht komt van het onbekende nieuwe systeem, dat hier en elders ongelijkmatig, zonder overleg en studie wordt toegepast. Van eene toepassing op andere gemeente-archieven buiten de secretarie, op de ar chieven der gemeentebedrijven b.v., is ook nooit sprakewant de secretaris

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1916 | | pagina 21