18
handelshuizen, tooneelprogramma's, politieke pamfletten en andere dergelijke
(een beetje weidsch als documenten betreffende het sociale leven van den
dag betitelde) papieren onderbrengt. Dit schijnt wel zéér vreemd, te
meer omdat deze stukken (gesteld dat men ze verzamelen wil) dan toch
zeker meer eigenaardig in eene bibliotheek geplaatst behooren te worden;
immers waarom zal men met prof. Desmarez de bibliotheken beperken tot het
verzamelen van boeken en brochures, of met dr. Sevensma tot het bijeen
brengen van boeken, tijdschriften en brochures? Maar de Brusselsche
archivaris gaat nog verderals hij een gilde-archief rangschikt en beschrijft,
wil hij er zonder bezwaar ook bescheiden uit het gemeente-archief, die
over de gilden handelen, ja zelfs inventarissen en afbeeldingen van gilde-
meubelen in opnemen; hij verklaart dan, dat zulke en ook andere door
schenking verkregen private stukken zonder bezwaar vermengd mogen
worden met de eigenlijke archiefstukken, die naar de onderwerpen gerang
schikt moeten worden. Kortom het archief wordt dan eene gewone biblio
theek van bronnen voor de geschiedenis van eene instelling.
Ik verdenk de voorstanders van de opneming van historisch-econo-
mische archieven in de openbare depots geenszins van dergelijke, in onze
oogen eenigszins wonderlijke maatregelen „dans l'intérêt pratique"; voor-
loopig houden zij gelukkig nog vast aan de „inutile théorie", en bij hen
is het inderdaad nog wel iets meer dan een „prétexte", als zij verklaren
dat zij het herkomstbeginsel willen handhaven. Maar ik geloof toch, dat
het niet onnuttig is, om te waarschuwen: principiis obsta! Als men
begint, zijn depot te maken tot eene verzameling van geschiedbronnen
over eene bepaalde zaak of lokaliteit, zonder eene vaste lijn van afschei
ding der archieven aan te nemen, dan is het wel na te gaan, waar men
begint, maar niet waar men eindigen zal. Mij schijnt het raadzaam, om,
indien men er om zeer bepaalde redenen van publiek belang toe overgaat,
om nu en dan private verzamelingen, die gevaar loopen, op te nemen in
openbare depots, er dan toch voor te waken, dat dit alleen geschiedt in
gevallen, wanneer deze opneming niet te vermijden is door verwijzing dier
stukken naar eene bibliotheek of naar een ander geschikt depot. Vooral
zou ik er stellig voor gewaakt wenschen te zien, dat geene eenigszins
omvangrijke private verzamelingen werden opgenomen, die op den duur
aanleiding zouden kunnen geven, dat deze afdeeling de hoofdzaak werd
en de overhand nam in het openbare depot. Voor de bewaring van
groote massa's van gelijksoortige private collecties, hetzij van handelsfirma's
of van families afkomstig, schijnt mij de oprichting van speciale bewaar
plaatsen nog altijd een ware zegen.
S. MULLER Fz.
19
Opneming van private archieven.
Het lijkt mij wenschelijk nu ook schriftelijk de stellingen toe te lichten,
welke ik op onze vergadering te Hoorn tegenover die van collega Baart
de la Faille meende te moeten plaatsen. Ik onthoud mij daarbij van
beschouwingen over het op die vergadering overigens te dezer zake
gezegde, omdat het hiervóórgaande artikel van den Voorzitter daarover
zakelijk en voldoende inlicht. Slechts wil ik mij verweren tegen het ver
wijt, door hem ter vergadering en ook in zijn relaas geuit, dat er in mijn
gedachtengang „te weinig lijn" zou wezen. Dat kan ik eigenlijk moeilijk
onder mij laten, daar ik juist, bescheidenlijk, meende, dat er nog net
genoeg „lijn" was om er verscheidene collega's „aan" te krijgen
Doch ter zake. Ik meen, dat wij eerst dienen uit te maken, welk
beginsel ons leiden moet bij deze quaestie. Dat wij dus niet uitsluitend
opportunistisch te werk kunnen gaan, maar inderdaad een gezichtspunt
vinden moeten, vanwaaruit elk speciaal geval moet worden beoordeeld.
Wij moeten daarbij vooropstellen, dat de bemoeiing met andere
archieven dan die, welke door de administratie, die ons in dienst heeft,
gevormd zijn of die door deze zijn verworven, niet onze naaste taak is.
Wij zijn er in de eerste plaats voor, om voor de eigen archieven te zorgen,
en daarvoor alles te doen wat des archivaris is.
Maar bij de aanstelling van een archivaris voor een bepaald admini
stratief ressort heeft toch ook een andere overweging mede gegolden.
Het administratief bestuur heeft niet slechts een bewaarder van zijn oude
archieven gewenscht, maar ook iemand, aan wien ten opzichte van de
historische ontwikkeling van het ressort of zijn deelen inlichtingen kunnen
worden gevraagd, niet slechts door de administratie, maar ook door parti
culieren. Aan elk archief, dat eenigszins behoorlijk ingericht is, heeft men
een plaatselijk-historische bibliotheek, vaak ook een historisch-topografische
prentverzameling verbonden. Aan eiken archivaris zullen, niet slechts door
particulieren, maar ook door zijn lastgevers vragen worden voorgelegd,
die niet of niet geheel uit de stukken van het hem toevertrouwde archief
kunnen worden beantwoord.
Wij hebben met andere woorden naast onze zuiver archiva
lische taak, ook een locaal-historische. Dit is niet een overblijfsel uit
vroeger dagen, toen men aan de locaal-historici bij voorkeur ook de archi
valische taak opdroeg. Verre van dat. Die toestand zijn wij wel te boven,
en wij weten vrij precies, hoe wij subordineeren moeten en waar wij
coördineeren kunnen. Ook als wij die taak tegenover de locaal-historie
erkennen, behoeven wij toch geen duimbreed af te wijken van 19 der
Handleiding en de beginselen, die voor de beschrijving en ordening der