12 2. de plaatsruimte in het depot; 3. de aan- of afwezigheid van voldoend personeel voor de inventarisatie 4. bij in bruikleen-geving de zekerheid, dat deze voor geruimen tijd geldt." Over die criteria sprak hij breedvoerig; de hoofdstelling, die hij ver zwegen had, verdedigde hij natuurlijk niet. Mr. Fruin kwam aan dit hoofd gebrek tegemoet door uit te spreken, wat de meening ook van den inleider, naar hij in het debat mondeling terloops medegedeeld had, op dit hoofd punt eigenlijk was. Hij oordeelde terecht, dat die meening als eerste, ge wichtigste stelling behandeld had dienen te worden, en hij diende dus het volgende amendement op de stellingen van den heer La Faille in „Tegen het opnemen van private archieven in openbare depots bestaan geene principieele bezwaren. Alleen praktische redenen moeten beslissen, of tot de opneming van zulk een privaat archief in een openbaar depot al of niet zal worden overgegaan." De inleider heeft dit amendement, waarmede hij het in hoofdzaak eens was, niet uitdrukkelijk overgenomenmaar toch vormden de stellingen van beide heeren te zamen_ een goed sluitend geheel, waarover te debat- teeren viel. Dit geschiedde evenwel niet; wel bleek er echter nog een bezwaar te bestaan, waarover men Mr. Fruin aanstonds interpelleerde. De indiening van de nieuwe eerste stelling, dus sprak men, is eene be- langrijke verbetering; maar toch is zij onduidelijk, want wat verstaat gij eigenlijk onder private archieven? Mr. Fruin gaf dit bezwaar toe, en diende dus eene verbetering van zijne stelling in, die toen aldus luidde „Tegen het opnemen in openbare depots van archieven, niet toebehoo- rende aan den eigenaar van het depot, bestaan geene principieele bezwaren. Alleen praktische redenen moeten beslissen, of tot de opneming van zulk een privaat archief in een openbaar depot al of niet zal worden overgegaan." Onder private archieven verstond hij dus alle archieven, die niet uit hun aard in het openbare depot in questie thuis behooren. In het depot van de Staten van Utrecht b.v. zal dus het Utrechtsche stadsarchief een privaat archief zijnomgekeerd moet in het stedelijke archiefdepot het Staten archief als een privaat archief beschouwd worden. Voor de aldus ver duidelijkte stelling van Mr. Fruin is zeker veel te zeggenmaar het springt in het oog, dat zij, aldus geamendeerd, in dit debat niet aan de orde was. Immers, het was noodig duidelijk te zeggen, wat men onder het eenigszins vage begrip „private archieven" verstaatmaar in geen geval kan men het archief van eene openbare autoriteit ooiteen privaat archief noemen. De oorspronkelijke stelling van Mr. Fruin gaf dus veel, maar onvoldoend lichtde tweede, geamendeerde, was wel zeer duidelijk, maar thans in het debat over de opneming van private archieven niet aan de orde. Intusschen had ook een ander lid van de vergadering, Dr. Van Gelder, 13 het bezwaar gevoeld, dat de besproken stellingen onvoldoende geredigeerd warenhij had dus een paar dagen voor de vergadering bij het bestuur drie stellingen ingezondendie hij zelf terecht aankondigde niet als amendementen, maar als stellingen, die door hem tegenover die van den inleider gesteld werden. Het waren de volgende „1. Het is wenschelijk, om in het archiefdepot van een administratief ressort, naast de daar uit den aard der zaak opgenomen archieven der administratie zelve, ook samen te brengen al die archieven, welke betee- kenis hebben voor de kennis der historische ontwikkeling van het ressort. 2. Tot deze archieven moeten in de eerste plaats gerekend worden die van kerkgenootschappen, gast- en godshuizen, stichtingen, corporaties en dergelijke. In de tweede plaats die van families of personen, die in de historische ontwikkeling van het ressort een rol hebben gespeeld. 3. Het gaat te ver, daartoe ook te rekenen zoogenaamde bedrijfs archieven, die over het algemeen immers geen verband houden met- of beteekenis hebben voor de historische ontwikkeling van het ressort. Mocht het in een enkel geval wel zoo wezen, dan kan opneming overwogen worden." Het was wel twijfelachtig, of dergelijke nieuwe stellingen, die zich niet als amendementen aankondigden, toegelaten konden worden; immers zulk eene toelating zou eene conclusie moeielijk, ja onmogelijk maken. De stellingen hielden zich zeker veel meer dan die van Mr. Fruin aan de orde van den dag; maar toch ook niet geheel, want de derde stelling haalde de questie van de historisch-economische archieven weder in het debat, die onze vorige vergadering er reeds uit geëlimineerd had. Naar mijn inzien bestond er echter nog een tweede bezwaar tegen de stellingen Van Gelder zijne tweede stelling verbond twee categorieën van bescheiden, die naar mijn inzien niet bij elkander behooren, omdat de eene categorie m. i. een archief is, de tweede echter niet. Ik heb dus in den korten tijd, die er overschoot, getracht deze zaak nog in orde te brengen, door de redactie van vier punten, die mijne denkbeelden op dit stuk uitdrukten. Ik heb deze vier punten, product van haastig overleg, ter vergadering aan enkele leden rondgegevenmaar toen ik de zaak later rustig overwoog, kwam het mij toch voor, dat mijn denkbeeld wel juist was, maar dat de redactie gebrekkig moest heeten de definitie van private archieven, waarom het ging, was nog altijd niet duidelijk uitgedrukt. Ik heb de punten dus toen anders geredigeerdze luiden thans aldus „1. Onder private archieven worden verstaan oude archieven van stichtingen, wier doel min of meer een openbaar karakter vertoont. Ver zamelingen van papieren, door partikulieren (al dan niet met een geschied kundig doel) bijeengebracht, mogen geene (private) archieven heeten. 2. De private archieven, die tot het plaatselijk gebied van een openbaar

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1916 | | pagina 12