158
archief te leeren kennen, maar ook overigens: wanneer men uitgaat van
het beginsel, dat de archiefwetenschap een afzonderlijke wetenschap is,
brengt dit dan juist niet met zich mede, dat hij, die b.v. nooit speciaal
studie gemaakt heeft van kerkgeschiedenis, toch zeer goed in staat zal zijn
een kerkelijk archief, hetzij uit den katholieken, hetzij uit den hervormden
tijd, behoorlijk te regelen? Nu is het wel waar, dat bij de regeling van
handelsarchieven het bezwaar van het niet op de hoogte zijn van bepaalde
technische zaken zich in nog meerdere mate dan bij andere archieven doet
gelden, maar toch blijf ik bij mijn meening, dat ieder goed onderlegd
archivaris zich die speciale kundigheden voldoende zal kunnen eigen maken.
Kan het feit, dat niet iedere archivaris in staat zou zijn zich in te
werken in die bepaalde vakken, die bij de regeling van een handelsarchief
van noode zijn, dus in het algemeen gesproken niet als bezwaar tegen
het opnemen van die archieven in rijks- of gemeentelijke archiefbewaar
plaatsen gelden, in bijzondere gevallen kan er wel een ander bezwaar tegen
die opname bestaan. Het is, zooals ik hiervoor reeds met een enkel woord
aanstipte, dit, dat het archief in quaestie door gebrek aan ruimte of door
gebrek aan voldoend voorbereid personeel niet in de betrokken plaatselijke
archiefbewaarplaats kan worden opgenomen. Zooals het tegenwoordig met
het archiefwezen gesteld is, is het er nog verre van verwijderd, dat elke
gemeente in ons land, waar zich oude bescheiden bevinden als de nieuwe
vereeniging wil verzamelen, in het bezit is van een archivaris, en, zoo zij
dezen functionaris al bezit, dan is het veelal een persoon, die, zonder de
noodige vakopleiding te hebben genoten, niet in staat is van een archief
een inventaris te maken, voldoende aan de in den tegenwoordigen tijd
daaraan gestelde wetenschappelijke eischen. In dat geval zal het beter
zijn, dat de in zulk een gemeente gevestigde firma, die haar archief op
een voor ieder toegankelijke plaats wil deponeeren en doen inventariseeren,
het archief van die gemeente voorbijgaat, en haar bescheiden daar doet
plaatsen, waar de waarborgen voor een goede inventariseering wèl worden
geboden. Voor de hand ligt het daarbij het eerst te denken aan het rijks
archief in de betrokken provincie, aan het hoofd waarvan wel een weten
schappelijk gevormd archivaris geplaatst is. Ook deze kan echter bezwaar
maken, en het is zelfs denkbaar, dat dit in den eersten tijd nog vaak zal
voorkomen, zoolang niet in iedere rijksarchiefbewaarplaats in de provincie
van alle van ouds daarin berustende, vaak belangrijke en oude archieven
veelal belangrijker en ouder dan de moderne handelsarchieven behoorlijke
definitieve inventarissen bestaan. Uitbreiding van personeel zal voor de ver
schillende rijksdepöts ten behoeve van deze zaak alleen voorloopig ook
wel niet zijn te verwachten, en zoo zal in dergelijke gevallen, maar ook
dan eerst en dan alleen, de vereeniging „Het Nederlandsch Economisch-
Historisch Archief" heilzaam kunnen werkzaam zijn, door niet alleen de
159
handelsarchieven, die aldus nergens kunnen worden ondergebracht, voor
verderen ondergang te behoeden, maar ook door, nadat door haar be
hoorlijk voorbereid wetenschappelijk a r c h i ef personeel in dienst zal zijn
genomen, die archieven te doen inventariseeren.
Nog een ander bezwaar is ingebracht tegen het opnemen van handels
archieven in rijks- en gemeentelijke archiefbewaarplaatsen dit n.l. en
ik roer hiermede het onderwerp aan, dat in het algemeen op de vergade
ring van dezen zomer zal worden besproken dat archieven van parti
culiere lichamen en personen in rijks- en gemeentearchieven eigenlijk niet
op hun plaats zouden zijn, daar deze instellingen toch uitsluitend voor de
berging van archieven van publieke lichamen zouden bestemd zijn. Nu
zal ik geenszins ontkennen, dat laatstgenoemde archieven er steeds in de
eerste plaats in zullen moeten worden opgenomen, maar ik zou niet gaarne
volhouden, dat er daarnaast ook niet plaats is voor andere, en wel be
paaldelijk private archieven. Vooreerstwordt niet door het opnemen
juist van dergelijke archieven de bekendheid van het archiefwezen bij het
groote publiek ten zeerste in de hand gewerkt, en verderzou het uit
een archiveconomisch oogpunt niet te betreuren zijn, zoo door de weige
ring om private archieven op te nemen in openbare archiefbewaarplaatsen
bevorderd werd de oprichting naast de Vereeniging „Het Nederlandsch
Economisch-Historisch Archief" van b.v. een vereeniging, die zich het
verzamelen en inventariseeren van familie-archieven in den ruimsten zin
van het woord ten doel stelt? Mr. Muller zou het toejuichen, zoo een
dergelijke vereeniging werd opgericht mits zij de handen afhield van de
ambtsarchieven der betrokken families. Vormen echter niet in een familie
archief in vele gevallen eerst de ambtelijke en de niet-ambtelijke stukken
te zamen een goed organisch geheelen kunnenwanneer eenmaal
de familie tot afstand heeft besloten, zulke archieven niet in een open
bare archiefbewaarplaats, hetzij dan van het rijk, hetzij van de gemeente,
het meest tot hun recht komen? Trouwens in 3 en vlg. van de
Handleiding worden dergelijke particuliere archieven, zoowel familie
archieven als andere archieven van privaatrechtelijke lichamen uitvoerig
besproken, en ook in de concept-archiefwet (zie Versl. omtrent 's-Rijks
Oude Archieven 1912, blz. 622) wordt een afzonderlijk artikel, (art. 42),
aan deze archieven gewijd. Er is daar sprake van „de archieven en andere
bescheiden, welke krachtens overeenkomsten met of ingevolge door de
bevoegde autoriteit goedgekeurde beschikkingen van particuliere in-
1) Nadat het bovenstaande reeds was geschreven, kwam mij onder oogen het
artikel van den heer Baart de la Faille over deze zaak, opgenomen in de laatst
verschenen aflevering van ons blad.
2) In den onlangs door den Algemeenen Rijksarchivaris aan de rijksarchivarissen
toegezonden afdruk van de concept-archiefwet is dit art. 4 tot art. 2 geworden.