156
is verschenen. Met name het Economisch-Historisch Jaarboek
over 1915, dat in het begin van dit jaar door de vereeniging „Het Neder-
landsch Economisch-Historisch Archief" is uitgegeven, heeft mij daarbij
belangrijke gegevens kunnen verschaffen, bepaaldelijk ook het voorwerk
daarvan, dat in extenso de statuten, het eerste jaarverslag enz. van de
nieuwe vereeniging bevat.
Na de in den vorigen jaargang van ons tijdschrift tusschen Mr. Muller
en Dr. Wiersum over het onderwerp gevoerde polemiek is het, dunkt mij,
niet meer noodig er op te wijzen, dat het uitsluitend gaat over de plaats,
waar geschreven stukken moeten bewaard worden. In het algemeen
gesproken, zijn gedrukten altijd in meerdere exemplaren voorhanden, zoodat
van deze èn de nieuwe vereeniging èn het betreffende plaatselijke archief
een verzameling kan aanleggen. Intusschen het werk in dezen is thans
aan beide instellingen voor een groot gedeelte vrijwel uit de handen
genomen, nu blijkens het in de eerste aflevering van dezen jaargang van
ons blad verschenen artikel van den bibliothecaris van de Nederlandsche
Handels Hoogeschool, Dr. Sevensma, tusschen het aan die hoogeschool
verbonden „Economisch Archief" en „Het Nederlandsch Economisch-Histo
risch Archief" een modus vivendi is tot stand gekomen, waarbij eerstge
noemde instelling in het vervolg in hoofdzaak gedrukt materiaal zal ver
zamelen, terwijl voor het bijeenbrengen van „stukken van zuiver historisch
karakter" en van „complete archieven" aan laatstgenoemde vereeniging het
veld zal worden vrijgelaten.
Met deze „complete archieven" en „stukken van zuiver historisch
karakter" zijn al reeds genoemd de beide hoofdrubrieken van verzame
lingen, waarmede de nieuwe vereeniging zich in het vervolg zal hebben
bezig te houden. In de statuten worden zij nader aangeduid, aan den
eenen kant in art. 3 a) en b) resp. als „handelsboeken, handelscorrespon
denties, koers- en prijslijsten en verdere bescheiden en publicatiën betref
fende bestaande of opgeheven handels- en industriëele ondernemingen
enz." en als „archieven, schrifturen en publicatiën van vereenigingen
of instellingen, werkzaam op economisch gebied", m. a. w. dus
archieven van firma's en vereenigingen enz., aan den anderen kant
onder art. 3 c) als „oudere en nieuwere documenten betreffende de econo
mische geschiedenis van Nederland in het algemeen", m. a. w. dus al die
buiten het verband van een bepaald archief vallende stukken, die in een
archiefbewaarplaats als afzonderlijke handschriftenverzameling
plegen te worden beschreven.
i) Nu en dan zijn ook gedrukte stukken, die slechts in enkele exemplaren noe
voorhanden zijn, met geschreven stukken gelijk te stellen. Zoo is de verzamelinf
Prijscouranten van effecten over de jaren 1796 vlg. (zie Verslag over 1914 blz. XXVt
zeer goed bij het Economisch-Historisch Archief op haar plaats.
157
De zaak, waar het nu verder vooral om gaat, is deze: zal de nieuwe
vereeniging zich het lot van al dergelijke archieven en losse stukken aan
trekken, of zal zij zich alleen ontfermen over diegene, die, doordat zij
door gebrek aan ruimte of aan voldoende voorbereid personeel niet in de
betreffende plaatselijke archiefbewaarplaats kunnen worden opgenomen, wel
licht aan vernietiging zouden worden prijsgegeven? Mr. Muller is beslist voor
het eerste. De eenige uitzondering zou hij willen maken voor oude
koopmansboeken, waarmede bedoeld zijn 16de en 17de eeuwsche stukken,
die door het moeielijk leesbare oude schrift voor niet-archivarissen niet
gemakkelijk te gebruiken zijn, en die dus om laatstgenoemde reden beter
in een onder wetenschappelijk beheer staande archiefbewaarplaats onder
gebracht waren. Alle 18de en 19de eeuwsche bescheiden wil Mr. Muller
echter aan de zorg van de nieuwe vereeniging toevertrouwen. Inderdaad
valt voor dit standpunt veel te zeggen op die plaatsen, waar gevaar zou
bestaan, dat de bedoelde stukken anders zouden worden verwaarloosd.
Gesteld echter een vereeniging of een firma wil ten behoeve van de
wetenschap afstand doen van haar archief en die vereeniging of firma is
gevestigd in een gemeente, waar een wetenschappelijk gevormd archivaris
aan het hoofd staat van een goed georganiseerd gemeente-archief, is er
dan niet alle redendat genoemd archief het eerst in aanmerking
komt om de bescheiden in ontvangst te nemen en door inventariseering
dienstbaar te maken aan de wetenschap Men heeft dan in de eerste plaats
dit voordeel, dat de voor niet-archivarissen moeilijk leesbare stukken en de
in modern schrift geschreven stukken, die toch als behoorende tot éénzelfde
archief te zamen een organisch geheel uitmaken, in het vervolg niet
zullen berusten op twee verschillende plaatsende eerste in het betrokken
gemeente-archief, de laatste in de bewaarplaats van de nieuwe vereeniging,
maar verder kan men alleen zoodoende ook voor de handelsarchieven de
in de Handleiding in theorie vastgelegde grondbeginselen van de nieuwe
archiefwetenschap zuiver in practijk brengen, deze n.l., dat archieven van
centrale handels- en industriëele instellingen, zooals b.v. dat van de over het
geheele land werkende Maatschappij van Nijverheid, behooren te berusten in
het Algemeen Rijksarchief, archieven van provinciale maatschappijen, zooals
b.v. dat van een particuliere provinciale tramwegmaatschappij, in het rijks
archief in de betrokken provincie, en archieven van firma's in het gemeente
archief van de plaats, waar die firma is gevestigd. Het bezwaar gaat
daarbij niet op, dat niet iedere archivaris, zoowel theoretisch als practisch
behoorlijk onderlegd in de beginselen der archiefleer, in staat zou zijn zich
in te werken in enkele speciale vakken als boekhouden enz., die voor hem
bij de regeling van handelsarchieven allereerst van noode zullen zijn.
Vooreerst heeft hij van deze speciale vakken alleen kennis te nemen voor
zoover ze noodig zijn om de juiste organisatie van het te inventariseeren