188
ook bij private oorkonden veel meer voorkomen dan men meestal aanneemt, dit
alles is slechts doelmatig wanneer het systematisch geschiedt, en hiervoor
is een diplomatische bewerking der gezamenlijke oorkonden noodig. Op
dit laatste nu doelt het meest omvattende verlangen van Uhurz, n.l, zijn
wensch naar nadere mededeelingen over het Habsburgsche oorkondenwezen.
De onderzoekingen, die hiervoor noodig zouden zijn, liggen echter ver
buiten het bestek van een regestenwerk en dit is altijd de opvatting ge
weest. De eischen van U. gaan zoo ver, dat men bij consequente inwil
liging het onderscheid tusschen regestenwerken en oorkondenboeken vrijwel
zou moeten laten varen. Daartegenover waarschuwt S. er uitdrukkelijk
tegen om de regestenlijsten, die meestal laat-middeleeuwsche stof verwerken,
te schoeien op de leest van het vroeg-middeleeuwsche oorkondenboek.
Het laatste is een intensieve bewerking, met den letterlijken tekst als
middelpunt. Om dien tekst kritisch te kunnen behandelen, dient men elke
oorkonde in haar groepsverband te beschouwen. Wil men, naar het voor
beeld van Sickel's Diplomata, ook voor de private oorkonden de
ontstaanswijze kunnen aantoonen, dan moet het geheele oorkonden- en
kanselarijwezen van de betrokken uitvaardigers en ontvangers onderzocht
worden. Hoe moeilijk dit is, blijkt o. a. hieruit, dat bij de oudere konings
oorkonden, die toch een vrijwel afgesloten en afzonderlijke groep vormen,
de bewerking van eenige honderden stukken jarenlangen ingespannen
arbeid vordert.
Geheel iets anders is het regestenwerk. Oorspronkelijk diende het
om het oorkondenboek voor te bereiden. Maar ook de regestenlijsten uit
den laatsten tijd zijn een extensieve vorm van bewerking gebleven, die
zich daardoor over veel uitgebreider gebieden, langere perioden, grootere
hoeveelheden oorkonden kan en wil uitstrekken dan de oorkondenboeken.
Het is niet alleen onmogelijk om hierbij aan al te groote eischen van
diplotnatischen aard tegemoet te komen, maar het zou zelfs verkeerd zijn.
De regesten geven geen teksten maar inhoudsopgaven, en daarom is al het
werk, dat bij het oorkondenboek noodig is om den tekst vast te stellen
en dat eerst begrijpelijk wordt bij vergelijking daarmede, bij het regestenwerk
overbodig. Het is waar, dat van de stof uit jongeren tijd, die eenmaal
in regestvorm behandeld werd, nooit of althans niet spoedig een volledige
uitgaaf zal mogen verwacht worden, en deze overweging is van belang om
den graad van de uitvoerigheid der regesten te bepalenmaar nooit zullen
de regestenlijsten, waarbij het zakelijk belang der stof op den voorgrond
staat, de plaats kunnen innemen van oorkondenboeken, waarbij het formeele
belang der overlevering een zeer aanzienlijke rol speelt. Zoo zal het bij
regesten dan ook voldoende zijn om slechts de namen der bezochte
archieven te vermelden en verder niet veel woorden te verliezen over het
verzamelen der oorkonden, omdat het er hier op aankomt om alle stukken
189
bij elkander te krijgen doch niet om alle overleveringsvormen daarvan op
te geven, en evenzoo kan worden volstaan met telkens slechts naar één
plaats te verwijzen, waar de oorkonde gedrukt is, en dan natuurlijk bij
voorkeur naar een plaats, waar de oudere drukken allen worden opgegeven.
Vraagt U. met de eerste groep eischen naar Steinacker's meening te
veel, in het andere gedeelte der verlanglijst, dat betrekking heeft op de
formuleering der regesten en de wijze van drukken, schijnt hij eerder wat
te weinig te vergen. U.'s verdere hoofdbezwaar is n.l. het vasthouden
aan de formuleering van het regest in één doorloopend gedrukten, dikwijls
zeer langen zin, wat niet bevorderlijk is voor de overzichtelijkheid.
Volgens S. dient men echter de regestenlijsten niet slechts zoo over
zichtelijk mogelijk te drukken maar ook zoo goedkoop mogelijk, wegens
den buitengewoon grooten omvang, dien deze werken plegen te krijgen.
Door elk lid van het regest en ook de opgaven der drukken enz. met een
nieuwen regel te beginnen, zooals U. wenschelijk acht, gaat echter zeer
veel ruimte verloren. In sommige werken wordt die ruimte herwonnen
door de aanmerkingen klein te drukken. Dit brengt echter weer groote
bezwaren voor de oogen mede, wanneer de regest-letter, gelijk meestal het
geval is, reeds tamelijk klein is. De beste handelwijze is wellicht om het
regest door een dubbele gedachtenstreep van de aanmerkingen te scheiden
en bovendien het eerste woord hiervan te spatiëeren. Gaarne streeft S.
in deze richting naar spaarzaamheid. Aan een z. i. doelmatige uitvoerig
heid van het regest zelf houdt hij echter vast, tegenover U., die in zijn
bespreking de lengte der regesten met de talrijke bij- en tusschenzinnen,
hoewel slechts terloops, afkeurt. Het doel moet zijn om zooveel mogelijk
gebruikers de noodzakelijkheid te besparen om de oorkonde zelf na te
slaanhoe meer bijzonderheden worden opgenomen, des te beter wordt
dit doel bereikt. Lange en weinig fraaie regesten zijn dan niet altijd te
vermijden, vooral wanneer men blijft bij de oude leer, dat een regest zooveel
mogelijk uit één volzin moet bestaan. Deze leer is vroeger reeds door
Mühlbacher tegen Uhurz verdedigd in de uitspraak: „dat voor de for
muleering van het regest, wanneer men het niet tot een excerpt uit de
oorkonde wil maken, de weg door de zaak zelf wordt voorgeschreven."
Inderdaad zijn er gevallen, dat de oplossing van het regest in afzonderlijke
zinnen den bouw der oorkonde, haar gedachtengang, de ondergeschiktheid
en nevengeschiktheid der deelen en bepalingen, eenvoudig vernietigt.
Daarom stelt S. voor, om het altijd eerst met één zin te beproeven en
hiervan slechts af te wijken, wanneer bij vergelijking het zakelijk voordeel
van de eerste handelwijze niet opweegt tegen het voordeel van den mooieren
vorm, dat door de tweede wijze van doen te verkrijgen is.
Den uitweg, door Uhlirz en anderen nu en dan gegaan, om in plaats
van regesten excerpten te maken, in welke sommige gedeelten der oor-