186 voor zoover wij nu kunnen zien bij eenige overeenkomst ook zeer groote onderlinge verschillen vertoont. De Zeeuwsche resolutiën staan, wat duidelijkheid van notuleering betreft, heel wat hooger dan de gelijk tijdige resolutiën der Staten-Generaaltoch doen ze er in den vorm meer malen aan denken. Onze tweede opmerking betreft het „N. B." op de beide titelbladen van de Notulen van gouverneur en raden: „Het college van gouverneurs en raden werd in bijzondere gevallen vermeerderd met gedeputeerden van de steden." Het is de eenige annotatie uit het geheele deel, die wij liever gemist hadden, te meer, omdat het hier een belangrijke aangelegenheid geldt. Zij is niet onjuist, maar zij is onvolledig en kan daarom een ver keerden indruk wekken. Ziehier waarom. In den eersten tijd na de instelling van het college van gouverneur en raden door Oranje werden de resolutiën van de Staten van Zeeland ook in het register van dit college aangeteekend. Men zie b.v. op p. 2 „De gedeputeerden der steden Middelburgh, Ziericzee, Vlissinghen ende der Vere, representeerende de Staten tslants van Zeelant" (cf. p. 12 en verder passim). In het 2e register komen zelfs de Notulen van de in December 1576 te Middelburg ge houden vergadering der Staten van Zeeland met de gedeputeerden van die van Holland voor (p. 74 vlg.). Daarnaast vindt men ook meermalen de aan wezigheid van gedeputeerden „der steden", waarmede gewoonlijk die van Walcheren') bedoeld schijnen. Dit wijst op den eersten toestand na 1572 de Staten zijn tot grooteren invloed gekomen dan daarvóór, maar zij vormen nog een afhankelijk deel van de centrale regeering van het gewest. Zij ver gaderen als het ware ten overstaan van den Raad, zooals de Staten-Generaal in den landsheerlijken tijd. P. 16 (27 Juli 1574): „Is in den Raede van Zeellandt ter vergaderinge van de Staten desselfs lant" (cf. p. 18 onderaan). Maar zij streven met groote kracht naar meerdere onafhankelijkheid, naar de souvereiniteit van het gewest. Reeds in September 1577 wordt begon nen met de afzonderlijke aanteekening hunner deliberatiënin een jaar tijds vergaderen zij meermalen. In 1578 hebben zij het college van gouverneur en raden verdrongenin plaats hiervan komen de Gecommitteerde Raden van het gewest (de naam aan het einde van het 2e register, p. 177 en 179). Dr. Heeringa heeft dezen ontwikkelingsgang in zijn bekend artikel in het Archief van het Zeeuwsch Genootschap van 1912 geschetst. Wij duiden hem hier slechts in een paar hoofdtrekken aan, die de registers van 15741578 zelf aanwijzen. Nu zal men ons bezwaar tegen de gewraakte annotatie licht begrijpen en billijken. Met groote belangstelling zien wij de verdere deelen dezer kostbare P. 70 (27 Oct. 1575) is zelfs sprake van „Steden ofte Staten van Walcheren." Zoo heeten ook de bijeenkomsten van de steden in het Noorderkwartier van Holland, in lateien tijd ten minste, Statenvergaderingen. 187 uitgave tegemoet. Wij wagen het zelfs nu reeds een wensch naar een kleine uitbreiding te uiten: het eerste register van Roels (1568—1570)') verdient, naar ons van zeer goed ingelichte zijde medegedeeld werd, ook te worden gepubliceerd. Inderdaadhet hoort even goed in de Zeeuwsche serie thuis als de registers vóór 1572 (van Van der Goes enz.) in de Hollandsche. En dan veroorlove men ons er de heeren archivarissen der andere provinciale dépots aan te herinneren, dat ook zij hunne schatten in de Staten-resolutiën bezitten. Zonder deze leert men onze geschiedenis (waarlijk niet alleen de staatkundige nooit in haar eigenlijk wezen kennen. Echter zouden wij hier, waar geen model tot navolging dwingt, in geen geval tot een uitgave in extenso adviseeren. N. JAP1KSE. Literatuur-kroniek. Mitteilungen des Instituts f r österreichische Ge- schicht sf o r s c h u n g. XXXIV. Band. Innsbruck. Verlag der Wagner'- schen K. K. Universitats-buchhandlung. 1913. In 1912 en 1913 is in de Göttingische gelehrte Anzeigen en de Mitteilungen des Instituts für österreichische Ge schic htsforschung een polemiek gevoerd door de professoren K. Uhlirz en H. Steinacker over de techniek van het maken van regesten. Hoewel bij ons te lande de regestenlijsten van bepaalde gebieden betrek kelijk zeldzaam zijn en men zich, in overeenstemming met de hier bestaande verhoudingen, voorloopig meestal bepaalt tot het uitgeven van regesten- lijsten der afzonderlijke archieven, is het toch wellicht niet overbodig iets van de opvattingen der beide heeren mede te deelen. De Regest a Habsburgica, I. Band, door Steinacker bewerkt, lokten een kritiek uit van Uhlirz, die zijn ingebrachte bezwaren wederom door Steinacker besproken zag. Uit het artikel van den laatstgenoemde blijkt het volgende. Uhlirz had in het werk willen aantreffen: een uitvoerige mededeeling over de wijze, waarop de oorkonden in de archieven verzameld zijn, een overzicht van de beschreven zegels, inlichtingen over de kanselarij en het oorkondenwezen der Habsburgsche graven, volledige verwijzingen naar andere gedrukte werken. Deze geheele groep eischen berust volgens S. op een niet voldoend uiteenhouden van de begrippenoorkondenboek en regestenlijst. In een oorkondenboek zouden de begeerde zaken op hun plaats zijn, doch voor regestenwerken zijn de opgenoemde eischen tot dusverre terecht niet gesteld. Het geven van uitvoerige zegelbeschrijvingen, aanwijzing voor elke oorkonde van het gebruikte stempel, het ingaan op zegelvervalschingen, die i). Archief van prelaat en edelen van Zeeland, no. 1.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1915 | | pagina 18