102
2. de plaatsruimte in het depot
3. de aan- of afwezigheid van voldoend personeel voor de inventarisatie
4. bij in bruikleen-geving de zekerheid, dat deze voor geruimen tijd geldt.
R. D. BAART DE LA FAILLE.
Eenige opmerkingen over het gebruik van den term
„protocol" in archief-inventarissen.
In de even uitvoerige als grondige bespreking door den heer C. de
Waard van den laatst verschenen inventaris van het gemeente-archief van
Utrecht, getiteldS. Muller Fz. en C. L. de Leur, Catalogus van
het archief. Supplement, B ij voegsels en Indices, welke
bespreking is opgenomen in den voorgaanden jaargang van ons tijdschrift,
blz. 144 vlgkomen eenige beschouwingen voor over het gebruik van
den term „protocol" bij de beschrijving der in dat Supplement opgenomen
notarieele archieven. Het feit, dat de heer de Waard dit punt daar heeft
aangeroerd, biedt mij een welkome aanleiding om daaromtrent enkele
nadere opmerkingen te maken, en ik kom daartoe des te eerder, eens
deels omdat ik zelf eenigszins bij de zaak ben betrokkenimmers de
bovengenoemde beschrijving der Utrechtsche notarieele archieven wordt
door den heer de Waard gesteld tegenover de terminologie, door mij
gebruikt bij mijn beschrijving van de notarieele archieven in Zeeland,
anderdeels omdat het, evenals er b.v. in 85 van de Handleiding
voor wordt gewaarschuwd, het woord „register" nooit te gebruiken in den
zin van inhoudsopgave, maar daarvoor altijd den term „index" te bezigen,
zoo ook ten aanzien van het gebruik van den term „protocol" van belang
is, dat dit woord in archief-inventarissen overal in dezelfde beteekenis
wordt gebruikt.
In den Inventaris van de archieven der rechtban
ken, weeskamers en notarissen op de Zeeuwsche
eilanden heb ik er naar gestreefd, den term „protocol" steeds uitslui
tend in den in 85 van de Handleiding aangegeven zin te ge
bruiken, d. i. dus in den ouden zin van het woord als deel, waarin,
zooals het plakkaat van de Staten van Utrecht van 22 Januari 1606 (van
de Water I, blz. 459) zegt, „hy (de notaris) ook elck testament, acte of
contracte gehouden sal wesen te onderteykenen ende bij den contrahenten
ende stipulanten mitsgaders den getuygen doen onderteykenen ofte mar-
queren". Geheel daarmede overeenkomende was ook oorspronkelijk het
„register ofte prothocol" in Zeeland, blijkens het door den heer de Waard
blz. 149 aangehaalde art. 5 van de door Gecommitteerde Raden van
Zeeland gearresteerde instructie voor de notarissen van 21 December 1579
103
en het op blz. 150 voorkomende curieuse versje, aangetroffen vóór in een
register van een notaris te Groede. Dienovereenkomstig is in bovenge-
noemden inventaris van de rechterlijke archieven in Zeeland de term
„protocol" uitsluitend gebruikt ter aanduiding van den aard van het
betrokken archiefstuk, en wel steeds in tegenstelling met den term „deel".
Zijn dus hetgeen in sommige gedeelten van Zeeland allengs meer en
meer gebruikelijk werd afschriften van akten in een register
ingeschreven, dan is zulk een archiefstuk door mij steeds genoemd
„Register van notarieele (resp. schepen) akten (volgen de jaren) 1 deel";
zijn daarentegen minuten van akten, d w. z. door een notaris (resp.
schepenen) en partijen eigenhandig onderteekende akten achter elkaar in
een reeds vroeger uit blanco-bladen bestaand deel ingeschreven, dan heet
zulk een archiefstuk: „Minuten van notarieele (resp. schepen) akten (volgen
de jaren) 1 protocol
In den Utrechtschen inventaris is een geheel andere methode gevolgd.
Daar is de term „protocol" gebezigd in aansluiting aan het zeer belang
wekkende overzicht, dat op blz. 29 vlg wordt gegeven van de ontwikke
ling van het notariaat in Utrecht, waarvan de hoofdtrekken ook reeds
eerder waren medegedeeld in Versl. omtrent Rijks Oude Archieven 1907,
blz. 239 vlg. Uit dit overzicht blijkt, dat er eertijds een scherpe onder
scheiding werd gemaakt tusschen akten, opgemaakt „in forme van acten
notariaal" en ondershands opgemaakte akten, door den notaris niet als
notaris opgemaakt, maar op verzoek van particulieren, die zich, om hun
gebrek aan ervaring te hulp te komen, daartoe tot hem hadden gewend.
Laatstgenoemde akten werden dan, zooals het oudtijds heette „buyten
tprothocol" gehouden en afzonderlijk bewaard. In overeenstemming met
laatstgenoemde uitdrukking zijn nu in de archieven van die notarissen, die
hun stukken op de aangegeven wijze bewaarden, de notarieel opgemaakte
akten beschreven als „protocol", de niet-notarieel opgemaakte als „allerlei
akten", „huwelijksche voorwaarden", „stukken betreffende boedels" enz.,
al naar de nadere onderscheiding, eertijds in deze ondershands opgemaakte
akten gemaakt. In later tijd liet men het onderscheid tusschen notarieel
en ondershands opgemaakte akten meer en meer varen, en de meeste
notarissen gingen alle akten door elkander in een deel inschrijven of als
losse minuten bewaren. In die gevallen is het geheele archief van zulk
een notaris gelijk ook de archieven der notarissen van vóór het plak-
Ik merk hier terloops op, dat ook in den inventaris van De Archieven
berustende ten gemeentehuize van Noordwijkerhout (Versl.
omtrent 's-Rijks Oude Archieven 1914, blz. 514 vlg.) de term „protocol" niet altijd
in den zin van de Handleiding gebruikt is. De beschrijving van Inv. nrs. 476
vlg. had moeten luiden: „Register van opdrachten enz. 18 deelen", of wel:
„Minuten van opdracht enz. 18 protocollen", al naar gelang in de deelen af
schriften of minuten van schepenakten zijn opgeteekend.