richting van het archief met elk nieuw hoofd pleegt te wisselen. Deze nood lottige omstandigheid is de oorzaak, dat de ordening dezer archieven met zooveel moeilijkheden gepaard gaat en dat vaste regels zoo zelden zijn te stellen. Op deze omstandigheid wijzen al de samenstellers van inven tarissen van familie-archieven en ieder zoekt dus zoo goed mogelijk zijn eigen weg te gaan. Bij de bespreking van den inventaris van het familie archief De Graeff heb ik ruimschoots gelegenheid gehad hierop opmerk zaam te makenik kan derhalve volstaan met naar die aankondiging te verwijzen Naar aanleiding van de opneming der oeconomische archieven, waar over op de algemeene vergadering onzer vereeniging Juli 1915 te Arnhem gehouden, gesproken zou worden, roerde Mr. Muller ter loops de opneming van private archieven aan en sprak als zijn meening uit, dat de opnejming dier archieven in de depots hem in het algemeen niet wen- schelijk voorkwam. Daar geen der aanwezigen een woord van zacht protest deed hooren, meende steller dezes dat te moeten doenhet kwam en komt hem nog steeds hoogst ongewenscht voor, dat deze meening van den- voorzitter van onze vereeniging voetstoots door alle leden wordt aan genomen. In waarheid, het archiefwezen mag zich toch reeds niet in een groote populariteit verheugenmaar al te veel geldt voor de archieven het „onbekend maakt onbemind". En nu zou onze vereeniging, in stede van tegemoet te komen aan de bezitters van private archieven, deze juist afschrikken bij hun pogingen om de in eigen oogen belangrijke stukken een veilige bewaarplaats te geven? Van iemand als Mr. Muller zou men deze woorden niet hebben verwacht; en het deed mij ten minste genoegen, toen reeds te vernemen, dat bij Mr. Muller in deze theorie en praktijk niet steeds hand aan hand gaan. Na een zacht protest, bleken meer leden der ver gadering het met ondergeteekende eens te zijn, reden waarom het bestuur gemeend heeft, deze zaak aan de orde te moeten stellen en den opposant uit te noodigen zijn denkbeelden uiteen te zetten. Natuurlijk worden de oeconomische archieven hier buiten bespreking gelaten. Reeds maakte ik gewag van de weinig vaste richting, die het kenmerk is van private archieven; hierdoor wordt het hoogst bezwaarlijk, vaste regels voor de opneming te geven, en gevoelt schrijver dezes zelf, dat zijn geheele betoog mank gaat aan het euvel van vaagheid. Welke criteria dienen in het algemeen te worden aangenomen bij de opneming van archivalia? Dikwijls zal blijken, dat de archivaris in staat is, de hand te leggen op bescheiden, die vroeger tot archieven hebben behoord, onder berusting van hem zelf of van een zijner collega's; in dit Ned. Archievenblad 1914/15, blz. 1518. geval is natuurlijk de weg aangewezendit geldt zoowel voor archieven van publiek- als van privaatrechtelijke lichamen, resp. personen. Anders wordt het, wanneer de aangeboden bescheiden in geen verband tot de onder beheer van den archivaris, resp collega's, staande archieven hebben behoord. Dan mogen de volgende overwegingen gelden 1. Zijn de stukken van belang? 2. Is er plaatsruimte 3. Beschikt de archivaris over voldoend personeel om de stukken te beschrijven? 4. Bestaat de kans, dat de stukken voor geruimen tijd in bruikleen worden gegeven Beginnen wij in omgekeerde volgorde deze punten te beschouwen. In het laatste geval stelle de archivaris zekere waarborgenhiervoor zijn onmogelijk regels te geven. Het voorlaatste is van ondergeschikt belang; wel is dit punt in het oog te houden, omdat de bezitters van private archieven meermalen den eisch stellen, zooals de familie De Graeff, dat een wetenschappelijke inventaris binnen een bepaalden termijn worde op gemaakt maar de overweging, dat zelfs in afzienbaren tijd niet een weten schappelijke inventaris kan worden opgemaakt, mag nooit de opneming van belangrijke stukken in den weg staanmen moet dan in hemelsnaam maar beginnen met een meer eenvoudigen wegwijzer te vervaardigen. Vooral in dit opzicht gelde het „le meilleur est l'ennemi du bien". Deze zelfde overweging gelde voor punt 3wanneer een depot geen plaatsruimte meer aanbiedt om de telkens aangevulde eigen archieven te bevatten, handelt de betrokken archivaris onverantwoordelijk, de hem van particuliere zijde aangeboden stukken van omvang toch aan te nemen en ze uit gebrek aan plaatsruimte in kelders of op zolders te bergen, waar er allicht onvoldoend toezicht op zou zijn. Maar ook hier moet de belang rijkheid der stukken den doorslag geven; zoo komen we tot punt 1. Zouden voor de archieven van lichamen, vereenigingen, stichtingen nog eenigermate regels te geven zijn, niet voor die van families of enkele personen. In het eerste geval zullen bij de archieven van stichtingen, zooals godshuizen, talrijke middeleeuwsche stukken het belang van het geheele archief zoodanig kunnen verhoogen, dat de archivaris heenstapt over het bezwaar van te grooten omvang in vergelijking met te gering belang van de niet-middeleeuwsche stukken. Ditzelfde geldt voor heerlijk heids-archieven, al genieten deze soms een even slechten naam als de huis- of familie-archieven, waarmee ze in de meeste gevallen in nauwe betrekking staan. Het kan echter ook voorkomen, dat de stukken op zich zelf niet bijster gewichtig zijn, maar ,wel een geheele reeks dergelijke archieven kunnen aanvullen. Mr. Muller nam bijv. uit die overweging het heerlijkheids-archief van Hoencoop in bruikleen, omdat de oude archieven 98 99

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1915 | | pagina 6