144 aan, die naar het mij voorkomt, moeilijk zijn te weerleggen. Met name blijkt de heraldiek in droevige mate te zijn miskend. „Bij den meest vluchtigen blik in dit Oorkondenboek gruwt men van de kettersche wapen beschrijvingen, en ik raad een ieder tot zijn eigen heil, daaraan geene bijzondere aandacht te schenken.'' De Gemeentestem. Weekblad aan de belangen van de gemeenten in Nederland gewijd. LXVI. 1, 8 Januari 1916. Mr. S. Muller Fz. breekt in de beide eerste nummers uit dit jaar eene lans voor de aanstelling van een nieuwen provincialen en gemeente ambtenaar, namelijk een hoofd en leider van de nieuwe registratuur. Zulk een ambtenaar is in grootere gemeenten in de kleine kan de gemeente secretaris alles alleen doen noodzakelijk, omdat in het registratuur systeem absoluut alles berust op het goed en logisch, uniform samenstellen der dossiers, die niet meer, zooals vroeger, als ingekomen stukken bij een college eenvoudig chronologisch achter zijne notulen gebonden worden, maar die telkens samengebracht moeten worden, naarmate zij betrekking hebben op éénzelfde zaak of op éénzelfde serie gelijksoortige zaken. En ook wanneer dit resultaat eenmaal verkregen is, dan hangt toch alles er van af, dat voortdurend worde toegezien, dat de orde in al deze duizende losse papieren gehandhaafd blijft en dat die losse papieren niet afdwalen. Economisch-Historisch Jaarboek. Uitgegeven door de Ver- eeniging „Het Nederlandsch Economisch-Historisch Archief", gevestigd te 's-Gravenhage. Eerste deel. 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1915. Dit eerste deel van eene, naar wij hopen, lange serie opent met de statuten der Vereeniging, het huishoudelijk reglement, de instructie betref fende het beheer van het Archief, het reglement betreffende het gebruik daarvan, de instructie van de commissiën voor de publicatie, de regelen voor het bewerken van de publicatiën der Vereeniging, het jaarverslag van het bestuur over het jaar 1914, ledenlijsten en financieele overzichten. De verdere inhoud wordt gevormd door bijdragen, waarvan de meeste van de hand van Prof. mr. N. W. Posthumus, die in den loop van 1913 gelijk tijdig met den heer H. G. A Elink Schuurman den stoot heeft gegeven tot de oprichting van eene Vereeniging als sedert tot stand is gekomen, van welker bestuur hij de eerste secretaris is. Het doel der vereeniging is in den vorigen jaargang van ons tijd schrift voldoende besproken. De instructie betreffende het beheer, en het reglement betreffende het gebruik van het archief geven mede geene aan leiding tot eene bijzondere opmerking. In de instructie van de commissie voor de publicatiën lezen wij, dat voor die publicatiën onder meer in aanmerking zullen komen inventarissen van in het depot der Vereeniging of in andere bijzondere of openbare archiefdepots aanwezige archieven of 145 gedeelten van archieven, alsook lijsten van handschriften en andere be scheiden, over verschillende archiefdepots of bibliotheken verspreid. Het komt mij onwaarschijnlijk voor, dat voor de publicatie van een inventaris van een archief in een openbaar depot de gastvrijheid van de Vereeniging zal worden ingeroepen, maar met bijzondere depots is de zaak anders gelegen. Uit art. 6 der genoemde instructie blijkt, dat wij een jaarboek als nu voor ons ligt, jaarlijks zullen mogen verwachten, en uit art. 7, dat wetenschappelijke bescheiden van grooten omvang niet in het jaarboek zullen worden opgenomen. Art. 10 schrijft voor: „De commissie stelt „zoo spoedig mogelijk een overzicht samen van de door bronnenpublicatie „aan te vullen leemten in de kennis van de economische geschiedenis van „Nederland en zijn koloniën, alsmede een overzicht van onderwerpen, die „op grond van het gepubliceerde bronnenmateriaal voor een monogra fische behandeling in aanmerking komen." Wij hebben dus nog een Overzicht van leemten te wachten, naast het bestaande, dat de beoefenaars onzer geschiedenis volgens de samen stellers dezer instructie dus nog niet beschaamd genoeg heeft doen staan over hunne tekortkomingen. Het zij zoo! Uit de keus der stukken voor dit eerste deel van het jaarboek mag worden afgeleid, dat Prof. Posthumus onze kennis van de moderne geschiedenis het nooddruftigst vindt, en dat wij mede volgens hem de negentiende eeuw in moeten. De inhoud van de door hem medegedeelde stukken kan in het Archievenblad buiten be schouwing blijvenhier volsta eene opsomming met de vermelding van de archieven, waaraan zij ontleend zijn. Twee adviezen betreffende de uitbreiding van den werkkring der Nederlandsche Bank in de Zuidelijke Nederlanden zijn aangetroffen in het archief van het Kabinet des Konings, dat in 1913 naar het Algemeen Rijks archief is overgebracht. Eenige bescheiden betreffende de uitbesteding van lijnwaadleverantiën door de Nederlandsche Handelmaatschappij in de jaren 18441847, alsmede verschillende bijdragen tot de geschiedenis der bevrachtingspolitiek van dezelfde maatschappij, zijn ontleend aan een lijvigen bundel, afkomstig van den bekenden Elias Canneman, welke met vele andere stukken, van verschillende leden der familie Canneman afkomstig, in 1904 in het Algemeen Rijksarchief is aangeland. Een paar bijdragen tot de geschiedenis der Nederlandsche groot-industrie, te weten twee brieven aan den minister van Koloniën, zijn wellicht in het bovengenoemde Kabinets archief gevonden, maar de voetnoot is mij niet duidelijk. Het daarop volgende stuk, het langste in deze publicatie, is eene memorie van J. Gold berg over de Nederlandsche textielindustrie, genomen uit de collectie Gold berg, welke voorts met het archief van het ministerie van Buitenlandsche Zaken gegevens over de handelsrelaties van Nederland met de Vereenigde Staten van Noord-Amerika in de eerste jaren na het herstel heeft opge-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1915 | | pagina 30