138
Aan het einde van mijn besprekingen gekomen, hoop ik dat ik het
werk van Dr. L. het recht heb laten wedervaren dat het verdient. Volmaakt
heid is nu eenmaal onbereikbaar. De opmerkingen, die ik heb meenen te
moeten maken, mogen niet beschouwd worden als uitingen van vitzucht,
maar alleen als bewijzen, dat ik me zoo goed mogelijk heb trachten ver
trouwd te maken met den geest en inhoud van het werk. Moge ik daar
door het doel bereikt hebben van deze bijdrageeen aankondiging te zijn
die uitnoodigt tot kennismaking.
C. C. D. EBELL.
De archieven, berustende onder het polderbestuur te Middelburg.
Inventaris van de archieven der besturen van het eiland Walcheren
1511 1870, bewerkt door C. de Waard. Middelburg, firma
D. G. Kröber jr. 1914. 932 blz.
Het is met eenigen schroom, dat ik mij zet tot de aankondiging
van dezen inventaris. Een schroom, niet zoozeer te weeg gebracht door
den ontzagwekkenden omvang van het boekdeel, dan wel door de over
tuiging, dat om dezen monumentalen inventaris naar recht en reden te
kunnen beoordeelen, men zelf in de stof volkomen thuis moet zijn.
En dit geldt niet alleen voor het gebied van de archiefwetenschap,
maar ook, en misschien nog meer, wat betreft de kennis van de Zeeuwsche
geschiedenis. Wanneer men nu meer dan tien jaren lang zoo goed als
geen gelegenheid gehad heeft, om die kennis op peil te houden, laat staan
te vermeerderen, dan is het begrijpelijk, dat men aanvankelijk groote neiging
gevoelt, het verzoek van den redacteur van ons tijdschrift, om het boek
te bespreken, beleefd doch beslist van de hand te wijzen Als zooveel
andere dingen, die wel vereerend doch dikwijls tevens lastig zijn. Maar
dan komt, al bladerende in het toegezonden boekwerk, de oude belang
stelling weer opde lust, om zich in enkele onderdeden te verdiepen, is
niet te weerstaan en vóór men het weet, zit men er midden in. Dan
dringt de redacteur nog eens aan en men waagt het er op. Zoo komt
het, lezer, dat gij hier deze aankondiging van mijne hand vindt. En nu
ter zake
Laat mij beginnen met een kort overzicht van den inhoud te geven.
In de inleiding worden ons in drie hoofdstukken de geschiedenis van den
polder Walcheren beschreven, een overzicht van het bestuur gegeven en
de lotgevallen van de archieven medegedeeld. Dan volgt de inventaris,
waarvan de eerste afdeeling de stukken van den vroegsten tijd tot 1812
bevat en uit niet minder dan 1018 nummers bestaat. Van deze behooren
1009 tot het archief van de Staten en Gecommitteerden van de Breede
Geërfden en slechts 9 tot het archief der 24 Commissarissen. De tweede
afdeeling loopt van 1812—1870 en omvat de nummers 1019—2301,
139
waarvan 1275 het archief der Centrale Directie en slechls 8 het archief
van de Algemeene Vergadering vormen. Hierna komt de beschrijving der
kaarten, die 429 nummers telt, waaronder echter slechts één 17de-eeuwsche
kaart, namelijk van Christoffel Bernards, is aangetroffen. Enkele 18de-
eeuwsche kaarten zijn van de hand van de Hattinoa's, van Massol, G. de
Feyter, Jacob van den Berg, Cornelis de Priester en Abraham Zehen-
der, terwijl al de. overige pas uit de 19de eeuw stammen. Merkwaardig
is nr. 2697, een 18de.eeuwsche kopie van een kaart van Vlaanderen en
Zeeland ten tijde van Gwv van Dampierre, anno 1274. Het verlies van
andere oude kaarten, die er ongetwijfeld geweest zijn, is zeer te betreuren.
De regestenlijst, die dan volgt, omvat stukken van 1438—1589 en telt
372 nummers.
Wij zijn nu gekomen tot blz. 600, waar de bijlagen beginnen. Deze
nemen een ongewoon groote ruimte in; zij beslaan niet minder dan 220
bladzijden en bestaan uit: 1. Regesten van de akten en resolutiën enz.,
voorkomende in het oudste notulenregister, 2. Uitspraak van het Hof van
Holland in een geschil tusschen de Oostwatering en de Vijf-ambachten,
3. Overzicht van het bedrag van het geschot en van de schotbare grootte,
4. Voorwaarden van aanbesteding van de verhevening der Oostwaten'ng,
5 Commissiebrieven van dijkgraafschappen, en 6. Overzicht van het bestuur,
welke laatste bijlage een dertig uitslaande bladen groot is.
De laatste honderd bladzijden van het boek worden ingenomen door
de alphabetische indices, onderscheiden in drie rubrieken die van de per
soonsnamen, van de plaatsnamen en van de voorhanden zegels.
Deze inhoudsopgave, hoe beknopt ook, zal voldoende zijn om dadelijk
een denkbeeld te geven van den omvangrijken arbeid, die aan deze uitgave
besteed moet zijn.
De inleiding is degelijk en helder. Zij geeft, zooals reeds is opge
merkt, in de eerste paragraaf een overzicht van de geschiedenis van den
polder Walcheren in zijn geheel, verder van eenige polders afzonderlijk,
laat daarop een paar zeer interessante studies volgen over de wegen en
het geschot, en besluit met een overzicht van de financiën en van de
rechtspraak, terwijl dan in de tweede en derde paragraaf het bestuur en
de archieven behandeld worden. Voortreffelijk is zij, maar bij al hare
goede hoedanigheden heeft zij, naar het mij voorkomt, één foutzij is te
uitvoerig. Toen ik met de lezing bezig was, herinnerde ik mij, hoe in
de vorige aflevering van ons tijdschrift een recensent klaagde, dat de
Nederlandsche archivarissen hunne inventaris-inleidingen wel zeer belang
wekkend maken, maar dat zij soms door den overvloed der daarin ver
werkte stof het doel eenigszins voorbijstreven. Is dat, zoo vroeg ik mij
af, ook in deze inleiding niet hier en daar het geval? Ware het b.v. wel
strikt noodig geweest, om op blz. 6 vlg. zulk een lang stuk van een sen-