132 eigenaardige toestand ontstaan. Over 't algemeen kan men toch zeggen, dat alle organismen wier archieven in dezen bundel behandeld worden, met 1811 hun levensfunctien of liever bepaalde levensfunctien hebben verloren. Dit gaat ook op voor de weeskamers, zelfs al loopen de archieven daarvan soms nog vrij veel later door; het na 1811 verrichte was echter, zoo deelt Dr. Lasonder ons mede, niets dan afwikkeling van de vóór 1811 nog aanhangig zijnde zaken. Maar voor de archieven van de hierboven be doelde notarissen gaat het niet op. Dezen bleven hun functiën uitoefenen, hun archieven groeiden dus verder! Maar evenmin als het deel daarvan uit den tijd na de invoering der Fransche wetgeving ooit heeft k u n n e n berusten op een plaatselijke secretarie, evenmin heeft het deel uit den tijd daarvóór er ooit berust. Bovendien heeft er na de invoering der Fransche wetgeving soms uitbreiding van het rechtsgebied van een notaris plaats gehad. Het kan nu niet goed zijn die latere archiefdeelen te plaatsen bij de vroegere; dit ware zelfs misleidend. Veel meer was er voor te zeggen de vroegere te vereenigen met de latere, maar dan deze overeenkomstig den nieuwen& toestand arrondissementsgewijze te vereenigen. Dr. Lasonder heeft evenwel dergelijke notarieele archiefdeelen ook plaatselijk gerangschikt, en dan als 't ware het ambtelijk leven van die notarissen in tweeën gedeeld dat vóór en dat na de invoering der Fransche wetgeving. Hiervoor valt te zeggen dat nu beter bewaard is het verband dat stellig tusschen het gerech telijk en het notarieel archief bestaat. Maar in deze lijn voortgaande zal een latere hereeniging der deelen niet moeten plaats hebben. Wel jammer is het dat eenmaal de keuze in dezen zin gedaan zijnde, niet in voor komende gevallen vermeld wordt of de notaris nog later en tot hoe lang hij zijn ambt heeft uitgeoefend. Men stond hier wederom voor een geval dat een oplossing moest gevonden worden, maar door al die noodgedron gen oplossingen kreeg de bundel inventarissen iets „rammelends". Dit is allerminst als verwijt aan den samensteller bedoeld! Eindelijk wordt in deze een duidelijke uiteenzetting gegeven van de beweegredenen die gegolden hebben bij de inwendige ordening en indeeling der archieven. Ook dit deel is een aandachtige lezing overwaard. Men zal wel eens stuiten op een of ander dat aan bedenking onderhevig lijkt, maar men gevoelt dat alle vraagstukken die zich voordeden, nauwgezet over wogen zijn, al zou een ander ze wellicht niet op dezelfde wijze hebben opgelost De regestenlijst is klein, moest klein zijn; men verwondert zich zelfs dat in een werk als dit een regestenlijst voorkomt, maar op afdoende wijze is aangetoond, wat nuttig en noodig geoordeeld werd om in die lijst opgenomen te worden, en wat men elders moet zoeken. Op den titel van de bijlage volgende op de regestenlijst heb ik een aanmerking. Het is mij in Noordbrabant gebleken, dat personen na hunne 133 admissie als notaris toch nimmer dat ambt hebben uitgeoefend, doordat ze b.v. onmiddellijk daarna tot een ander ambt werden benoemd, dat hun nu wel niet de bevoegdheid ontnam tot uitoefening van het notariaat, maar dat hun blijkbaar niet de gelegenheid daartoe gaf. Staat het dus wel vast dat alle notarissen die gecreëerd en geadmitteerd zijn in Zeeland, ook inderdaad geresideerd hebben? Resideeren doelt toch op ambt uit oefenen. Nu geeft de titel der bijlage: „Lijst der sedert 1528 in „de steden en heerlijkheden geresideerd hebbende notaris sen van welke geen archiefstukken aanwezig zijn," den indruk dat van al de daarna genoemde notarissen de archiefstukken ver loren zijn geraakt. Indien gezegd ware: gecreëerde en geadmit teerde notarissen, dan gaf de titel overigens niets dan een feit: het niet aanwezig zijn (daargelaten wat de reden daarvan is). Ik vond het noodig hierop de aandacht te vestigen, omdat Dr. L. in de bijzondere inleiding van de alphabetische indices nog een stapje verder ging, en van hen sprak als van notarissen van welke geen archiefstukken zijn bewaard gebleven. Staat het inderdaad wel vast dat er van al dezen archiefstukken zijn geweest? Op blz. 38 der algemeene inleiding- wordt telkens gesproken van „geresideerd hebbende" notarissen, dus naar mijn meening van notarissen die ook inderdaad hun ambt hebben uit geoefend, zoodat dezen ook archief hebben nagelaten. Maar van velen der in deze bijlage genoemden staat alleen vast, dat ze gecreëerd en geadmit teerd zijn, zonder meer. Een enkel woord over de indices. De inrichting beantwoordt geheel aan hun doel, vooral wanneer men zich door de lezing van het inleidend woord eerst eens wegwijs heeft gemaakt. De samenstelling was zeker wel het minst aangename deel van het werk, zoodat een woord van waardeering stellig hier op zijn plaats is. De verleiding om uit de eerste twee paragrafen van de inleiding nog veel aan te halen is bijzonder groot, maar ik zal mij moeten bekorten. In 1 De lotgevallen en aard der archieven worden achter eenvolgens duidelijk behandelddie van de archieven der vierscharen en gerechten, die van de weeskamerarchieven en die van de notarieele archieven. Wat betreft de eerste wordt gewezen op het verschil tusschen die van de rechterlijke archieven van de Zeeuwsche eilanden en die van het tegen woordige Zeeuwsch Vlaanderen, hetgeen tot de beslissing heeft geleid de laatste niet in dezen bundel op te nemen. Vervolgens krijgt men een uiteenzetting van de geschiedenis der inlijving bij Frankrijk en de gevolgen welke deze voor de archieven heeft gehad. Daarbij wordt de aandacht gevestigd op den uitzonderingstoestand waarin het archief van het Depar tementaal Gerechtshof heeft verkeerd, o a. dat het niet krachtens bestuurs maatregel in het Rijksarchiefdepót in Zeeland is gekomen. Eindelijk wordt

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1915 | | pagina 24