116 over aan een door hem aan te stellen Admiraal van de Zee en gelastte, dat alle schepen gehouden zouden zijn „te voeren de banieren, vleugels en standaers van onsen gemelden admirael". Ziedaar den rechtsgrond voor het voeren van de kleuren van den Prins, die een van de opeen volgende Admiraals van de Zee geweest is. h'ebben wij dan onze vlag te danken aan handel en scheepvaart, met New-York is dat eveneens het geval, waardoor we tevens een merkwaardig verband bespeuren tusschen het zegel met zijn bevers en matroos en de vlag van die stad. Middelburg. C. DE WAARD. Kleinere bijdragen. Het archief van de door de classis Walcheren be noemde Deputati ad res Indicas. In de onlangs verschenen aflevering van het Archief van het Zeeuwsch Genootschap van 1915 komt op blz. 51 vlg. een artikel voor van de hand van Ds. J. D. Wielinga over De classis Walcheren en de zending van 1603 1675, dat eenige aan gedrukte werken ontleende bijzonderheden bevat over dit interessante en nog weinig bekende onderwerp. Ongetwijfeld zou, zooals de schrijver zelf aan het slot van het artikel reeds opmerkt, een onderzoek ook in de geschreven bronnen zeker nog wel meerdere gegevens kunnen aan den dag brengen, en ik meen daarom, dat het voor degenen, die over dit onderwerp nog nader studie wenschen te maken, niet van belang ontbloot is te weten, waar die nadere gegevens zijn te vinden. Ds. Wielinga heeft voor zijn artikel, dat zich bepaalt tot de periode tot 1675, sedert welk jaar de classis Walcheren in dezen een kleinere rol is gaan spelen, en die rol steeds meer door de classis Amsterdam werd overgenomen, in hoofdzaak geraadpleegd het in 1906 voor de theologische faculteit van de Rijksuniversiteit te Utrecht verdedigde proefschrift van C. W. Th. van Boetzelaer van Dubbeldam over De Gereformeerde Kerken in Nederland en de Zending in Oost-lndië in de dagen der Oost-Indische Compagnie, en als aanvulling daarop de door laatstgenoemden schrijver niet gebruikte artikelen van Ds. N. de Gaay Fortman in het Tijdschrift voor Gereformeerde Theologie 1 (1891), blz. 334 vlg. en 11 (1893), blz. 88 vlg., 107 vlg. en 129 vlg., getiteld: Eenige m e d e d e e 1 i n ge n getrokken uit de acten van de classis Walcheren over de zending in Oost- en West-lndië. Deze classicale acta van Walcheren, die van het begin af aan volledig zijn bewaard gebleven, en thans berusten in het oud-archief van het Classicaal Bestnur van Middelburg in de Koorkerk aldaar waren door den Heer van Nadat het bovenstaande reeds was afgedrukt, vernam ik van Dr. Hulsebos, dat sedert korten tijd op verzoek van het classicaal bestuur enkele der oudste deelen zijn geborgen in de brandvrije kluis in het gebouw der Synode, Javastraat 100 te 's-Gravenhage. i 17 Boetzelaer zoo goed als niet geraadpleegd. Hoofdbron voor hem waren de acta van een door de classis Walcheren benoemde commissie voor de Indische zaken, de Acta deputatorum ad res Indicas, uit de jaren 1620 vlg., en deze stukken zijn niet meer in het archief van de classis Walcheren aanwezig, maar bevinden zich in het archief van de Commissie tot de zaken der Protestantsche Kerken in N.-O. en W.-Indië, de z.g Indische Commissie, in de Kloosterkerk te 's-Gravenhage. Ik wil hier thans niet nader treden in het vraagpunt, of deze stukken uit archiveconomisch oogpunt aldaar juist geplaatst zijn; dit zou trouwens een nader onderzoek vereischen, waarbij allereerst duidelijk zou moeten zijn geworden, hoe indertijd de stukken in het archief van de Indische Commissie zijn te land gekomen. Het is er mij hier alleen om te doen, er te dienste van hen, die nader over de zendingsgeschiedenis onder de Republiek studie willen maken, op te wijzen, dat, behalve in de genoemde archieven te Middelburg en te 's-Gravenhage, ook in het Algemeen Rijks archief nog belangrijke stukken betreffende dit onderwerp zijn te vinden. De stukken, die ik bedoel, zijn genummerd Kol. Arch. nrs. 8382 en 8383. Ze behooren tot de archieven van de Oost-Indische Compagnie en zijn wellicht vroeger bewaard geweest in de Kamer Zeeland van dat lichaam. Voor hem, die de studie van Ds. Wielinga voor de tweede helft der Republiek wil voortzetten, kunnen ze vooral van dienst zijn, immers, be halve een aantal 18de eeuwsche brieven aan Deputati ad res Indicas uit Batavia en Colombo en omgekeerd, is in 'de collectie bewaard een brieven boek over de jaren 1690 1722, dat zich direct aansluit aan het bij van Boetzelaer blz. 10 genoemde, in het archief der Indische Commissie be rustende brievenboek over de jaren 17221802, en een band met stukken over de sacramentenscheiding, welk twistpunt ook in de 18de eeuw nog herhaaldelijk aan de orde geweest is. Intusschen, zooals boven reeds is opgemerkt, ook voor de 17de eeuw zou een raadpleging van de in het classicaal archief van Walcheren bewaard zijnde stukken zelf de door Ds. Wielinga uit gedrukte bronnen medegedeelde bijzonderheden nog be langrijk kunnen aanvullen. En dat niet alleen, zooals de schrijver zelf op blz. 85 zegt, de bestudeering van de brieven. Ook uit de aktenboeken zal zeker nog een nalezing kunnen worden gehouden, en in dit verband meen ik niet te mogen verzwijgen, dat hetgeen Ds. Wielinga op blz. 53, waarschijnlijk op het voetspoor van van Boetzelaer, a. w. blz. 50 zegt, i) Dat ook deze schrijver op verre na niet alle bronnen raadpleegde, blijkt duidelijk hieruit, dat ter zelfder plaatse de mededeeling voorkomt, dat de notulen van den Kerkeraad van Middelburg van vóór 1815 geheel ontbreken, terwijl mij uit eigen aanschouwing bekend is, dat de aktenboeken van dien kerkeraad van de oudste tijden af aan vrijwel volledig zijn bewaard gebleven, en er wellicht in ons geheele land weinige zoo volledige kerkeraadsarchieven worden gevonden.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1915 | | pagina 16