54
maanden later hetzelfde lot de nog oudere kerk te Oudenhoorn De
Nieuwe Courant van 6 Sept. 1915 bevatte daarover het volgende
Bij het hevig onweder. dat in den nacht van 4 op 5 September over het eiland
Voorne woedde, sloeg de bliksem in den toren van het dorp Oudenhoorn, met het
crevolff dat toren zoowel als kerk geheel afgebrand zijn. jij.
g De kerk was zeer oud, na 1355 en zeker vóór 1403 gesticht. De toren dateert
van iets later, maar bestond reeds in 1431, toen de klok er m gehangen werd ten
minste dit jaartal kwam op den rand dier klok voor, waarop nog het volgende in
schrift voc gojdS) en zjjn ijeve moeder, die machet Maria ben ie gemaeckt,
lc love den waerachtigen god,
Ic roep dat vole, ic verzamen die clerken."
In de 18e eeuw verkeerden toren en kerk in vervallen staat, waarom er in het
jaar 1781 aanzienlijke herstellingen aan plaats hadden.
De hooge toren was een sieraad van het landschap, en vooral van het Haring
vliet H e®"nma°a°1v^g ljet zich de brand als jets zeer onbeduidends aanzien en was
alleen wat rook uit de spits waarneembaar, tot na geruimen tijd plotseling zich, vrij
wat laffer de vlammen vertoonden.
Er bevond zich een fraai orgel in de kerk, dat slechts een,ge jaren oud was.
De mooie lichtkronen, benevens het grootste gedeelte van den inboedel, heeft men
kunnen redden.
Op een andere plaats stond in hetzelfde nommer te lezen
Niet alleen de toren, maar ook het kerkgebouw der Ned. Herv. Gem. is
geheel uitgebrand, van dit laatste zijn niets dan de muren overgebleven Banken en
boeken heeft men in veiligheid weten te brengen. De gemeentespuit en die van
Zuidland, welke per Rotterdamsche tram was overgebracht, hebben tevergeefs getracht,
den brand die door het inslaan van den bliksem ontstaan was te blusschen
Er wordt hier gesproken van geredde banken en boeken, maar het
Handelsblad van 6 Sept. spreekt alleen van banken:
De bliksem sloeg Zondagmorgen om ongeveer vijf uur in den toren en
zette in een oogenblik de geheele kerk in lichterlaaie. De plaatselijke brandweer
kwam na eenigen tijd opdagen, doch kon hoegenaamd mets tegen het vuur uit
richten. Men slaagde er slechts in, eenige kerkbanken te redden. Het vrij kostbare
orgel ging mede in de vlammen op. De kerk dateert van het jaar 1625 en behoorde
tot de kruiskerken. Slechts eenige muren bleven overeind staan.
Die geredde boeken, waarvan het Handelsblad met eens spreekt,
zullen waarschijnlik zijn wat men gewoonlik onder kerkboeken verstaat,
maar niet het archief. Anders zou hiervan toch wel afzonderlik melding
zijn gemaakt.
Toen ik 26 September 1895 volgens opdracht (ingevolge aanschrij
ving van de Minister van Binnenlandse zaken) van de Algemene Rijks
archivaris het kerkarchief te Oudenhoorn onderzocht vond ik dit geborgen
in een kist, staande in een kerkekamer. Het bevatte het volgende
Doop-, trouw- en akteregister, 26 Maart 1662—5 April 1733. 1 dee
Akteregister, 9 April 1790—23 Jan. 1841. 1 deel.
i) Verslag van het Rijksarchief te 's-Oravenhage van 1895, blz. 14.
55
Dubbel doopregister, 15 Juli 179229 Nov. 1840. 1 deel.
Rekenboeken van de kerkegoederen, 1642—1779, 1800—1809, en 1 Mei 1817—
1 Mei 1820. 5 delen.
Rekenboeken van de diakoniemiddelen, 16361845. 2 delen.
Bestekken, huursedel en andere stukken, 18de en 19de eeuw. 2 banden.
Ik onderzocht ook op de gemeentesekretarie, wat daarheen in de
Franse tijd uit het kerkarchief was overgebracht, en vond het volgende:
Doop-, trouw- en akteregister, 6 April 1733—13 Juni 1751, voortgezet als doop
register tot 21 Juni 1789 en als trouwregister tot 10 April 1789. 1 deel.
Doopregister, 30 Aug. 1789—5 April 1812. 1 deel.
Zoals men ziet, werden te Oudenhoorn, evenals in een menigte
andere plaatsen, de zogenaamde oude burgerlikestands-archieven niet in
hun geheel naar de gemeentesekretarie overgebracht. Men gaf alleen wat
de burgelike gemeente nodig had voor de milisie en het sluiten van huweliken.
Boeken, die tachtig jaar oud waren, kwamen daarvoor niet meer te pas,
en men hield daarom te Oudenhoorn het doop- en trouwboek van 1662
1733 achter, vooral omdat het, wat zo dikwils het geval was, tegelijkertijd
de akten of kerkeraadshandelingen bevatte. Wel bevatte het volgende deel
ook de handelingen, maar aan de afgifte van dat deel was niet te ontkomen.
Het gebeurde (aangenomen dat inderdaad het kerkarchief verbrand is)
bevat een ernstige herinnering aan de Staat, die sedert vele jaren rustig
aanziet, dat zijn eigendommen te niet gaan. De burgerlike stand is immers
een Rijkszaak, en de Staat heeft reeds een eeuw geleden de beschikking
over de oude burgerlikestands-archieven aanvaard. Geschiedde dit op te
zwakke grond, dan vuile men die door een wet aan, maar late niet het
begonnen en voor het grootste deel toch voltooide werk van de beveili
ging van deze bewijsbronnen onafgedaan. De noodzakelikheid hiervan
dringt zich vooral op, als men bedenkt, dat er zeker in ons land geen
archieven zijn, die door zoveel gevaren tegelijk bedreigd worden als de
kerkarchieven. En het voornaamste van deze gevaren is wel de onacht
zaamheid van de bewaarders zelf. Naar aanleiding van hetgeen ik daar
over onlangs schreef, deelde de beschrijver van Nijkerk's geschiedenis,
G. Beernink, toen hij in de afgelopen zomer op het Algemeen Rijksarchief
werkte, mij als een nieuw en sterk staaltje mee, dat voor ongeveer dertig
jaar uit het kerkelik archief te Nijkerk twee doop- en twee trouwboeken,
die in 1811 waren achtergehouden en die de naar het gemeentehuis over
gebrachte boeken aanvulden, op een onverklaarbare wijze waren verdwenen.
Dit staaltje zou met een eindeloos aantal andere te vermeerderen zijn.
Er zijn lieden die van geen ernstig ojrtreden van de Staat willen
weten, omdat zij daarvan moeielikheden voorzien, en daarom willen af
wachten en naar andere middelen uitzien. Het wordt nu echter zo lang
zamerhand wel voor ieder duidelik, dat dit afwachten niet anders kan
betekenen dan afwachten, dat het laatste kerkarchief zal vernietigd of ver-