78 Uitdrukkingen als „scheiding van land'', „vernietiging van den ban", „toekenning van eene rente", „aanneming van memoriediensten" e. dgl. ter aanduiding van stukken klinken niet fraai. De gebruiker, die er bezwaar tegen mocht hebben, zal zich echter kunnen troosten met het veel voorkomende „eigendomsbewijs van eene rente", dat zeker geen al te gedrongen omschrijving is. Minder tevreden zal hij wellicht zijn met aanduidingen als die van de nos. 219, 223, 1348 van den inventaris, die in het midden laten, waarover het ingekomen stuk loopt, wat de kwitanties (op ééne na) inhouden, waarop de adviezen betrekking hebben, met de nos. 52 en 498, waarin rentebrieven korter omschreven worden dan in de overige desbetreffende nummers, met de nos. 9—11, die omtrent zekere memoriediensten minder vermelden dan bijv. 211214, hoewel hiervoor in de regesten geen grond is te vinden. In tegenstelling tot deze sober heid is de schrijver, vooral in de regestenlijst, in sommige opzichten met een niet geringen omslag te werk gegaan. Ik stel mij voor, dat menigeen er met mij wat op tegen zal hebben, de personen, die hij zoekt, te ontmoeten als „Aleydis, filia Ghertrudis viduae Balduwine de Swieten", „Pileus, presbyter, cardinalis ad infra scripta apostolica auctoritate suf- fultus", „prior, supprior en broeders van het conventus Haerlemensis ordinis fratrum Predicatorum", „Henricus, palatinus Rheni comes, dux Bavariae, electus Traiectensis", de „procuratores mense sancti Spiritus te Leyden", enz. Zelfs in den inventaris worden enkele betitelingen van dien aard gevonden, die althans daar, naar het mij voorkomt, in beginsel niet thuis behooren. Eene bedenking van denzelfden aard heb ik tegen de onderscheiding tusschen kapelrieën, vicarieën en kapelanieën (nos. 325 e. vlg. van den inventaris), die mij niet praktisch toeschijnt, al is zij, evenals de genoemde betitelingen, natuurlijk ontleend aan den inhoud der stukken. Zeer breedvoerig is ook de omschrijving der memoriediensten in verschillende regesten. Ik vraag mij af, of deze lange verhalen, hoe curieus ook veelal, aan vele gebruikers van het werk ten goede zullen komen. Vooral met het oog op dergelijke uitvoerige regesten ware het geen overbodige weelde geweest, indien de data der stukken, door den druk of door de plaatsing, meer naar voren gebracht waren. Intusschen vrees ik, door deze weinig belangrijke opmerkingen te vermeerderen, van man-uit-het-belangstellend-publiek bediller te zullen worden. Gaarne zal ik mij aansluiten bij de betuiging der welverdiende hulde, die van de gebruikers ongetwijfeld te verwachten is. Er rest mij echter nog iets, dat ik bij deze gelegenheid ter sprake zou willen brengen, al betreft het niet uitsluitend en in het bijzonder het thans besproken werk. Vermoedelijk heb ik ook daarbij wel een deel van het in onze archieven belangstellende publiek op mijne hand. Ik bedoel dit, dat de inleidingen, waarmee de Nederlandsche archivarissen hunne 79 inventarissen toelichten, wel zeer belangwekkend plegen te zijn, maar dat zij soms door den overvloed der daarin verwerkte stof het doel eenigszins voorbij streven. Troosten wij ons met de overweging, dat op den vloed in den regel de ebbe volgt. A. H. MARTENS. Literatuurkroniek. Archief voor de geschiedenis van het Aartsbis dom Utrecht. Utrecht, Wed. J. R. van Rossum, 1915. Een en veertigste deel, 2e aflevering. Dr. A. H. L. Hensen bespreekt het streven van een partij onder de Oud-Katholieken tot een hereeniging met den Paus en de Roomsch-Katho- lieke kerk, dat zich hier te lande in den aanvang der 19e eeuw openbaarde. De beweging wordt naar den schuilnaam Ireneüs, aangenomen door den pastoor M. Glasbergen, die in 1807 een werkje over de aangelegen heid uitgaf, Ireneïsme genoemd. Uit de thans besproken en uitgegeven stukken uit het Vaticaansch archief en de Archives générales de Paris blijken de opvattingen van Roomsch-Katholieke zijde, tegenover de meening der andere partij, die in De Oud-Katholiek van 1914 behandeld werd door een ongenoemden schrijver. Vervolgd wordt de publicatie van stukken betreffende het Kerspel van den H. Stephanus te Hasselt, door den heer H. W. van Soest. Dr. J. S. van Veen doet een mededeeling over Johan van Esseren, pastoor van 's-Heerenberg omstreeks het midden der 16e eeuw. Aanteekeningen uit de Kerkeraad's akten van Deventer, in hoofdzaak betreffende het schoolwezen, van de hand van dr. M. Schoen gen, besluiten de aflevering. Alkmaarsche Courant (1915). Het veertigjarig bestaan van het Stedelijk Museum te Alkmaar gaf den heer C. W. B. aanleiding om mededeelingen te doen over den gemeentelijken atlas van Alkmaar en omstreken. Een gedeelte hiervan is afkomstig uit de 17e eeuwsche verza meling van Floris Lijnslager Jzn. te Alkmaar en werd in 1867 door de gemeente Alkmaar bij Fred. Muller aangekocht. Een ander gedeelte werd sedert 1838 verzameld door den vader van den schrijver en door den schrijver zelf, die in 1888 zijn uitgebreide collectie vereenigde met die van de gemeente, welke intusschen in 1875, kort na de stichting van het Stedelijk Museum, verrijkt was met de verzameling van de in 1861 opgerichte „Ontzetvereeniging". Sedert 1908 berust de geheele collectie, die 5896 nummers bevat, op het gemeentearchief. In 1890 verscheen een Catalogus der prentverzameling, in 1895 een supplement, in 1900 van het laatste een vollediger herdruk.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1915 | | pagina 20