74 gekregen, dat de samenstelster zich daardoor somtijds wel wat te veel heeft gebonden. Het komt mij echter bepaald verkeerd voor deze zelfde indeeling ook op het nieuwe archief van de Beide Weeshuizen over 1817 en vlg. jaren toe te passen. Mij dunkt, het had voor de hand gelegen hier een scheiding te maken al naar gelang de stukken betrekking hebben op het Protestantsche Kinderweeshuis of op het Roomsch-Katholieke Weeshuis, zooals een nadere beschouwing van Inv. nrs. 447—456 en van vele andere nummers van dit nieuwe archief genoegzaam kan uitwijzen. Is dus bij de indeeling der stukken in de verschillende archieven een andere behandeling van de oude dan van de nieuwe archieven aan te bevelen, bij de bewerking der inleidingen had daarentegen juist een meer centrale behandeling een beter overzicht gegeven. In ééne algemeene inleiding had hetgeen nu bij de verschillende archieven onder 1 Het Gesticht en 2 Het Onderwijs gezegd is, kunnen zijn samengevat, terwijl de mededeelingen omtrent het bestuur en het archief in de afzon derlijke inleidingen voor de verschillende archieven hadden kunnen worden verwerkt. In de thans voor ieder archief zich bevindende inleidingen is hetgeen over het Armekinderhuis gezegd wordt, in hoofdzaak nieuw, terwijl voor het Borgerkinderenweeshuis grootendeels volstaan is met te verwijzen naar het in 1860 ter gelegenheid van het derde eeuwfeest ano nym verschenen werkje van den Gelderschen archivaris P. Nijhoff, getiteld Schets der lotgevallen van het voormalige Burger kin de renweeshuis en Armekinderhuis, nu Protestantsch Kinde- renweeshuis en R o o m s ch-Ka t h o 1 ij k Weeshuis, welk geschrift, gelijk Mej. Sormani biz. Ill opmerkt, een vrij nauwkeurig beeld geeft, behalve waar het financieele berichten betreft. Buiten deze onjuistheden in de overigens voor den tijd, waarin zij verscheen, zeer knap en onder houdend geschreven schets komt daarin ook nog op blz. 12 een andere foutieve voorstelling voor, waarop zeker had moeten worden gewezen, deze nl., als zou het* eerste huis, waarin het Armekinderenhuis van 1560 tot 1562 in de Broederstraat was gevestigd, dat van de zusteren van Sprongsberg geweest zijn. Deze voorstelling is op blz. IX van den inventaris overgenomen, terwijl toch door v. Schevichaven in zijn Pen- schetsen uit N ij meg en's Verleden, (1), blz. 152 afdoende is aangetoond, dat hiermede in geen geval dat huis kan bedoeld zijn, maar dat&het oorspronkelijk huis, waarin de stichting was gevestigd, aan de W.- zijde van de Broerstraat niet ver van de Beinhomsgas moet hebben gelegen. Nijhoff geeft blz. 201 vlg. een volledige lijst achtereenvolgens van de provisoren van het Borgerkinderenweeshuis en van de regenten der Beide Weeshuizen van 1560—1857. Evenmin nu als in de inleiding op de beschrijving van het archief van het Borgerkinderenweeshuis de bijzonder heden uit Nijhoff's Schets in den inventaris behoefden herhaald te 75 worden, evenzoo had ook zonder bezwaar in Bijlage II A de lijst van provisoren van het Borgerkinderenweeshuis kunnen vervallen. In plaats daarvan had misschien als bijlage kunnen worden opgenomen een lijst der achtereenvolgende rentmeesters, wier namen nu wel in den inventaris vermeld zijn, maar eenigszins verstopt bij de betreffende rekeningen. Bij de rekeningen van het Borgerkinderenweeshuis tot 1586 zijn in de inventaris de dateeringen onherleid opgegeven. Het ware voor het overzicht beter, en aan de hand van Grotefend zeer gemakkelijk uitvoer baar geweest, zoo die dateeringen naar dag en maand van onze tegen woordige tijdrekening herleid waren. Ook met de verdere chronologische opmerkingen, door Mej. Sormani aan het hoofd van de Regestenlijst ten beste gegeven, kan ik mij tot mijn leedwezen niet vereenigen. Op blz. 115 wordt gezegd, dat bij de stukken tusschen 1464 en 1498, in welke periode volgens de opmerkingen van Joosting in den in 1891 verschenen Inventaris van het oud-archief der Nijmeegsche Broeder schappen, Inleiding, blz. VIII, in Nijmegen de overgang van Kerst- op Nieuwjaarstijl moet hebben plaats gehad, slechts bij één geval in een stuk uit 1483 (Reg. nr. 9) een nader onderzoek noodig was, hetwelk echter, omdat het slechts dit ééne geval betrof, is achterwege gelaten. Mij dunkt, waar het hier geldt een stuk uit de periode tusschen 1464 en 1498, was er juist daarom alleen al reden te over geweest om aan de hand van alle mogelijke in het gemeente-archief van Nijmegen en elders aanwezig zijnde gegevens een nader onderzoek in te stellen. En dit klemt nog te meer, wanneer men onder dit licht nader beschouwt Reg. nr. 72, waaromtrent aan het hoofd van de Regestenlijst blz. 115 eveneens een mededeeling gedaan wordt. Aannemende, dat in het jaar 1554 te Nijmegen de Nieuw jaarstijl reeds geregeld in zwang was, komen wij juist met dat stuk in eigenaardige moeielijkheden. Allerkinderendag, d. i. 28 December, valt in 1554 op Vrijdag, Vrijdag na Allerkinderendag valt dus een week later, d. i. 4 Januari 1555. In 1554 komt geen Vrijdag na Allerkinderendag voor. Het is dus onmogelijk, dat in dit in 1554 voor den magistraat van Nijmegen opgemaakte stuk de Nieuwjaarstijl gebruikt is en de slotsom is, dat, in dit stuk althans, schepenen van Nijmegen volgens den Kerststijl hebben gedateerd. Met Vrijdag na Allerkinderendag 1554 is dan volgens onze tijdrekening inderdaad 29 December 1553 bedoeld. Tot besluit mijner bespreking ook verder nog een enkele opmerking over de Regestenlijst, die in dezen inventaris geheel noodeloos ook na het jaar van den overgang van Nijmegen 1591 tot 1817 is voortgezet. Wellicht daardoor is met name in de regesten uit latere jaren vaak een verkeerde vorm aangenomen. Een beschrijving b.v. als in Reg. nr. 214 zou voor een inventarisnummer op haar plaats zijn, maar behoort in een regestenlijst niet thuis. Het regest (nr. 68) van het reeds in den aan-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1915 | | pagina 18