72
loopenden dienst bestemd, terwijl toch overigens in dit nieuwe archief,
dat zoover mogelijk beschreven is, terecht alleen de nog voor den loo
penden dienst benoodigd zijnde stukken zijn ter zijde gelaten.
Genoeg reeds om te doen zien, dat het boekwerk, aan welks bespre
king ik op verzoek van den redacteur in dit blad eenige regelen wil
wijden, een belangrijk stuk arbeids vertegenwoordigt, en dat we zoowel
het bestuur der Beide Weeshuizen te Nijmegen dankbaar mogen zijn voor
de royaal verzorgde uitgave als de bewerkster, Mej. Sormani, voor de
vele moeite, die zij zich getroost heeft niet alleen bij het ineenzetten van
den inventaris, maar ook bij de samenstelling der verschillende inleidingen,
die ook uit algemeen oogpunt belangrijke gegevens bevatten omtrent de
positie der weeshuizen tijdens de Republiek Intusschen, hoe interessant
en aantrekkelijk het ook zijn zou op deze zijde van het werk nader in
te gaan, in een vakblad als het onze wil ik den inventaris verder
uitsluitend uit technisch archiveconomisch oogpunt beschouwen, en, waar
ik dan nog al het een en ander zal hebben op en aan te merken, daar
schrijve Mej. Sormani dit niet toe aan gemis aan waardeering voor dezen
haren reeds dadelijk vrij omvangrijken eerstelingsarbeid, dien zij bovendien,
zoo ik het wel heb, voor het grootste gedeelte zelfstandig heeft moeten
verrichten. Integendeel, moge Mej. Sormani, van wie wij nog meerdere
inventarissen mogen verwachten, met enkele der door mij gemaakte op
merkingen haar voordeel kunnen doen, terwijl sommige daarvan wellicht
ook nog kunnen gebruikt worden bij de door het bestuur onzer vereeni-
ging ter hand genomen herziening der Handleiding, die, hoe voortreffelijk
ook" als grondslag om nader op voort te werken, toch ook, wanneer men
zich wat& langer met de regeling van archieven heeft bezig gehouden,
meer en meer blijkt in bijzonderheden nog wel aanvulling en verbetering
van noode te hebben.
Wanneer ik er nu toe overga enkele mijner voornaamste bezwaren
tegen het werk van Mej. Sormani te berde te brengen, dan zij daarbij
allereerst vooropgesteld, dat ik geheel buiten beschouwing zal laten den in
den inventaris als Bijlage I opgenomen beschrijvenden catalogus der hand
schriften, toebehoorende aan het Roomsch-Katholieke Weeshuis te Nijmegen.
Door fr. Bonaventura Kruitwagen zijn in aflevering 5 van Het Boek
van dit jaar daaraan reeds enkele zeer waardeerende woorden gewijd.
Intusschen ware het wellicht beter geweest, indien Mej. Sormani dit door
haar met zekere voorliefde bewerkt gedeelte van den inventaris, dat echter
geheel buiten het kader van een archiefbeschrijving valt, als afzondei lijk
9 Zie in verband hiermede de in dezen zomer te Utrecht verschenen diss, tlieol.
van J. D. Schmidt, De weezenverpleging bij de Q e r e f o r me e:ride n
tijdens de Republiek, waarvoor ook de inventaris van de archieven der
Godshuizen te Middelburg belangrijke gegevens heeft geleverd.
73
boekwerk had uitgegeven. In geen geval kan het er mede door en
hiermede treden we op het eigenlijke terrein der archiefregeling deze
handschriften te zamen met een lóde-eeuwsch drukwerk als nrs. 952 958
in het moderne archief van de Beide Weeshuizen op te nemen. Al daargeiaten
dat dergelijke handschriften in een 19de-eeuwsch archief geheel en al misplaatst
zijn, zijn het bovendien ook geen archiefstukken in den eigenlijken zin van
het woord, en hadden ze hoogstens in een Appendix achter het archief
van het Armekinderhuis kunnen worden opgenomen. Al even weinig op
hun plaats in het archief zelf zijn de gedrukte kaarten, b.v. Inv. nr. 968.
Dat de geschreven kaarten en die gedrukte kaarten, waarvan duidelijk
blijkt, dat ze tot een der archieven behooren, achteraan als een soort van
regestenlijst van kaarten in doorloopende nummering bijeengeplaatst worden,
daarvoor is alles te zeggen, maar het verdient dan aanbeveling, op
de wijze als zulks geschied is in den onlangs verschenen door den heer
de Waard bewerkten inventaris van het archief van den Polder Walcheren,
bij elke kaart te vermelden, tot welk der archieven deze feitelijk behoort,
terwijl aan het hoofd der verschillende archieven de betreffende nummers
herhaald worden.
Om een andere reden is niet te verdedigen de opneming van Inv.
nr. 335 in de serie „legerboeken" van het Armekinderhuis. Dit nummer,
loopende over de jaren 15981638 (1640), zou desnoods wel, als uitslui
tend betreffende de administratie door diakenen van de goederen, die later
den grondslag van het in 1639 opgericht Armenkinderhuis zouden vormen,
tot het archief van die instelling kunnen gerekend worden, mits daarbij dui
delijk bleek, dat het retroacta van vóór 1639 bevat. Het best ware in dat geval
geweest er een' afzonderlijke afdeeling voor aan te nemen. In geen geval
echter kan het nummer beschouwd worden, zooals nu geschied is, als deel
uitmakende van een doorloopende serie legerboeken van 1598—1817.
In den meer genoemden inventaris van de archieven der Godshuizen te
Middelburg doet zich een soortgelijk geval voor met Inv. nrs. 1560 vlg.
Deze stukken, hoewel uitsluitend op de diaconie betrekking hebbende,
hadden, zooals blz. 188 terecht is opgemerkt, feitelijk naar het archief van
de diaconie of het burgerlijk armbestuur moeten worden overgebracht,
maar zijn, nu ze bij het archief van het Armweeshuis zijn gelaten, aldaar
in een rubriek Varia ondergebracht.
Zooals door Mej. Sormani in haar Voorwoord wordt opgemerkt, heeft
de inventaris van de archieven der Godshuizen te Middelburg bij de
bewerking tot model gediend. Bij elk van de drie beschreven archieven
is dan ook dezelfde indeeling aangenomen als in den inventaris van de
Waard. Voor de archieven van vóór 1817 immers laatstgenoemde
inventaris bevat uitsluitend de beschrijving van de archieven der Gods
huizen tot 1812 kan dit er mede door, hoewel ik den indruk heb