220 stekend werk is geweest, dat veel nut zal doen, wanneer het maar eindelijk eens tot voltooiing komt. Zoo ligt er uit de nalatenschap van Telting en anderen nog wel meer (wij denken b.v. aan de W. I. C.), dat weinig- meer noodig heeft dan een laatsten coup de brosse om geheel ver toonbaar te zijn. Mocht van tijd tot tijd, als de „archivarissen" fiet daartoe te volhandig mochten blijven hebben, eens meer de hulp kunnen worden verkregen van volontairs van het gehalte van den heer Naber! Onze eindindruk is, dat er flink en met verstand wordt gearbeiddat Mr. Fruin inderdaad omtrent het ineenzetten van het reuzenwerk veel meer gearresteerde denkbeelden heeft dan waarvan hij in zijn jaarverslagen voor alsnog wil doen blijkendat hij voorts een zeer gelukkige hand heeft in het werven en besturen van tijdelijke krachtendat het groote gevaar, 't welk het succes van het werk bedreigthet verzinken der hoofd-inven- tarisatoren in werkzaamheden, die hen van de centrale taak afhouden, daardoor in geringe mate wordt verminderd, maar dat dit desondanks het groote gevaar blijft. De eerstvolgende vijf, zes jaar zullen moeten bewijzen, of het inderdaad na en misschien ten deele door de „nieuwe indeeling" den omvang heeft behouden (resp. verkregen), dien ik vrees er aan te moeten toekennen. Hoe zal ik mij verruimd voelen, als ik na die vijf, zes jaar zal mogen erkennen, dat ik mij radicaal heb vergist! Ik heb tot dusver alleen gesproken en zeer lang gesproken over de inventarisatie, omdat de eigenbaat van een dagelijksch gebryiker van het archief hem daarin uit den aard der zaak het meeste belang doet stellen. Er zijn natuurlijk nog honderd andere belangen, die om de aandacht van den nieuwen Algemeenen Rijksarchivaris vragen, en de verslagen bewijzen, hoezeer hij ze ter harte neemt en met welken ijver, dikwijls met welk geluk, hij ze voorstaat. Enkele voorbeelden Berging van gemeentelijke of andere archiefverzamelingen in Rijks- archiefdépöts (de kiem van den infandus dolor Zwollensis). In 1912 de waarschuwing, dat de A. R. er tegen vigileeren zal; in 1913 de mededeeling, dat hij ongewenschte toestanden van dezen aard te Maastricht aan den minister gesignaleerd heeft, die zich reeds „in beginsel" met zijne voorstellen tot verbetering heeft vereenigd. Ongelijkheid der aan de verschillende Rijksarchivarissen in de pro vinciën toegestane credieten. In 1912 de waarschuwing dat deze gedeel telijk, maar niet geheel gemotiveerd schijnt; in 1913 de mededeeling dat door besnoeiing van het overtollige eene besparing is verkregen. Archiefwet. De afdoening hokt, tegen den zin van den A. R., bij ambtenaren van Binnenlandsche Zaken. In zijn verslag over 1913 wijst hij door twee voorbeelden aan, dat die afdoening hoogst gewenscht blijft. 221 Traktementen. Blijkens het verslag over 1913 heeft de A. R. voor alle ambtenaren een sneller opklimming tot het maximum, en voor de adjunct-commiezen en klerken bovendien een vrij aanmerkelijke verhooging der aanvangs-salarissen verkregen, zoodat zij nu niet meer bij ambtenaren van gelijken rang bij de Koninklijke Bibliotheek of bij de departementen van algemeen bestuur achterstaan. Comptabiliteit. De A. R. spreekt een hartig woordje tegen het vast houden aan „een comptabel stelsel, dat om te kunnen functionneeren een beroep moet doen op de onverplichte bereidwilligheid der ambtenaren om gelden voor te schieten en zelfs aan het Rijk cadeau te doen." Naar een ontwerp, door den A. R. opgesteld, is door den Minister van Binnenlandsche Zaken aan alle Rijksarchivarissen in de provincie een uniforme instructie gegeven. Op zijn voorstel heeft de vergadering van Rijksarchivarissen besloten, aan de regeering een extra crediet te vragen tot het doen vervaardigen van een index op de verslagen omtrent 's Rijks oude archieven. Met het stelsel van tijdelijke betaalde werkkrachten voor lagere diensten aan het Algemeen Rijksarchief is door hem gebroken. De bibliotheek is naar het dienstgebouw verhuisd en de kaartenver zameling naar het depot, waar zij om haar onvervangbaarheid behoort; tevens zijn bij deze verplaatsing eenige dienstvertrekken voor ambtenaren gewonnen. De temperatuur in het gebouw is verhoogd en tegelijk het cokes- verbruik verminderd. De ambtenaren zijn onderworpen aan rookverbod. Een vaste binder is aangesteld. Een voorstel wordt aangekondigd, om door aanleg van electrische geleiding de leeszaal ook voor bezoek gedurende de avonduren geschikt te maken. [Allerheugelijkst bericht; de regeering echter schijnt het aan bewilliging tot dusver te doen ontbreken.] Het besluit van 16 Jan. 1904 tot overbrenging der archieven van 18131830 naar het Algemeen Rijksarchief is verbeterd, zoodat zekerheid is verkregen, dat in de overdracht ook bij de departementen van algemeen bestuur gedeponeerde archieven zullen zijn begrepen. Een andere door hem verlangde wijziging in het destijds te veel bejubelde besluit van 1904 heeft de A. R. niet kunnen verkrijgen. Hij heeft voorgesteld, dat de machtiging tot mededeeling van stukken uit de archieven van 18131830, telkens wanneer die door hem zou zijn aange vraagd, zou geacht worden te zijn verleend, wanneer na eene week daartegen geene bedenking was ingebracht door den betrokken minister. Die van Financiën had hiertegen „ernstige bedenkingen" „en zoo", schrijft Mr. Fruin, „is de wijziging, waarmede ik gehoopt had het publiek te gerieven, niet tot stand gekomen".

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1914 | | pagina 26