214 Algemeen Rijksarchief zelf (bibliotheek, gemeente- en waterschapsarchieven in Zuid-Holland), zoodat zij niet langer als free hands beschikbaar zijn. De meesten hunner zijn gedurende den tijd dat zij dit wèl waren, ook aan het inventariseeren gezet, met dezen uitslag, dat van de zeventien bijlagen bij het verslag over 1913 gevoegd, er zes van hunne hand zijn. Aan de opruiming van achterstand is dit gedeeltelijk, maar niet geheel, ten goede gekomen. Immers de nieuwe aanwinsten zijn gedurende 1913 talrijk en omvangrijk geweest, zoodat er aanleiding was ook tot de be schrijving daarvan de diensten van volontairs te gebruiken. Drie van de zes bovengenoemde bijlagen bevatten dus slechts inventarissen van in 1913 verworven bijzondere verzamelingen. Van de drie inventarissen, die over blijven, zijn er twee (collectie-GoLDBERO en archieven van den Zwijn- drechtschen waard) van aanmerkelijken omvangbeide zijn voortreffelijk bewerkt en ingeleid, en geven van de bekwaamheden der vervaardigers (Mrs. Martens van Sevenhoven en van Rheineck Leyssius) den gunstigsten indruk. Maar voor het groote geneesmiddel ziet toch de Algemeene Rijksarchivaris dit instituut der volontairs blijkbaar niet aan. „Den volon tairs", schrijft hij, „wordt in den regel het inventariseeren van niet al te groote collecties opgedragen, en zij kunnen er ongestoord aan doorwerken de ambtenaren daarentegen zijn meestal met het ordenen van omvangrijke archieven belast en worden telkens in hun werk gestoord, hetzij om bezoekers der leeszaal behulpzaam te zijn bij hun onderzoek, hetzij om de talrijke aanvragen om inlichtingen te beantwoorden. In dit verband mag er op gewezen worden, dat in 1913 het getal ingekomen brieven steeg tot 1052" (tegen 564 in 1911 en 861 in 1912). De toestand na de nieuwe indeeling schijnt dus deze, dat inderdaad de ordening van om vangrijke oude bestanddeelen van het archief onderhanden is, doch dat de archivarissen in dit werk aanhoudend, en in toenemende mate, worden gestoord. Daar nu de afdoende ordening en het in druk beschikbaar stellen der beschrijving van de voorname oude bestanddeelen (archieven der grafelijkheid en van de souvereine provincie Holland, van de Genera liteit, O. en W.-I. Compagnieën, Admiraliteiten) het grootste desideratum van alle is, en tevens een arbeid die, zoo ooit, alleen tot stand zal worden gebracht door de „archivarissen", kan men niet zeggen dat het vooruit zicht, zooals het zich, ondanks de hulp van volontairs, aan den verslag gever voordoet, bepaald rooskleurig is, en rijst de vraag, of bij de ver zekering elders in het verslag, dat de nieuwe indeeling „goed voldoet", niet wellicht meer op een mogelijk gunstig effect dier indeeling op het afdoen van de loopende zaken, dan op invloed op den voortgang der inventarisatie gelet is. Omtrent dien voortgang in 1913 wordt in het verslag het volgende bericht 215 Afd. I. Deze worstelt met een in vroeger tijd willekeurig gevormde „charterverzameling", die moet worden opgelost en met inachtneming der herkomst van elk stuk nieuw beschreven. Hieraan is in 1913 met kracht en niet zonder succes gearbeid. De volontair Mr. Martens stelde een inventaris samen van het archief van het kapittel, door Albrecht verbonden aan de Hofkapel te 's-Gravenhage, die sedert als afzonderlijke publicatie is verschenen. Zoo is de volontaire Mej. Drossaers een goed eind opge schoten met inventarissen der charters, afkomstig van het klooster Loosduinen en van het St.-Aagtenklooster te Delft, terwijl Mr. Fruin zelf zich bezig hield met de reconstructie der in 1819 verworven verzameling-VAN Spaen. Van deze verrichting wordt verslag gegeven in een afzonderlijke bijlage, zeer geschikt om te doen inzien, hoe groot de moeilijkheden zijn, die ten gevolge van verkeerde handelingen van vroegere archivarissen hier zijn te overwinnen. De toewijzing van stukken van de meest onderscheiden herkomst aan willekeurig gevormde serieën, benoemd naar de onderwerpen, waarop de stukken betrekking hebben, maakt het volledig reconstrueeren der samenstellende bestanddeelen, zooals zij eenmaal op het Rijksarchief ontvangen moeten zijn, soms schier onmogelijk, in ieder geval zeer tijd- roovend. Met de reconstructie der verzameling-VAN Spaen is Mr. Fruin dan ook, hoezeer ver gevorderd, nog niet geheel gereed. Langzaam aan zal hier het gebied der organische orde moeten worden heroverd op eene wanorde, die Mr. Fruin (in het algemeen gedeelte van zijn verslag) aldus kenschetst: „Alle nog onbeschreven en een gedeelte der beschreven charters zijn tot zulke serieën (als Kennemerland, Delfland enz.) vereenigd, waarbij alleen gelet is op de plaats, waarop de stukken betrekking hebben. Men vindt er dus charters, afkomstig van kloosters, en andere stukken behoo- rende tot het geestelijk kantoor te Delft, vermengd met allerlei later voor het Rijksarchief verworven stukken en wellicht ook met documenten, die tot andere van ouds in het depot berustende archieven hebben behoord." Het kan verwondering wekken, dat zulk een toestand nog bestaat zóó lang nadat de inzichten omtrent archiefordening de ingrijpende wijziging hebben ondergaan, die thans ieder kent. Zoo iemand, dan is Mr. Fruin de man, die hier orde zal kunnen scheppenen de blijkbare voorkeur, waarmee hij de zaak aanstonds heeft aangevat, doet vermoeden dat die orde niet langer uitblijven zal dan hem om andere redenen onvermijdelijk voorkomt. Staat het vrijkomen van den tijd, dien hij er reeds aan heeft kunnen geven, met de „nieuwe indeeling" in verband, dan heeft deze althans voor de ordening van één deel van het archief een zegenrijk gevolg gehad. Bij de andere afdeelingen is dit niet altijd even duidelijk. Afd. II. De heer Lasonder, een versche kracht, blijkt onmiddellijk aan de voorbereiding der definitieve ordening van het archief der Staten- Generaal te zijn gezet. Heugelijker kon het wel niet, en de weerslag kan

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1914 | | pagina 23